SCHRIJFGROEP PRIMAVERA

 

Onze schrijfgroep bestaat momenteel uit vijf leden, gemêleerd in achtergrond en opleiding en leeftijd. Hun voornamen zijn: Jessie, Joana, Marc, Natascha en ikzelf - Leny.

Op deze pagina zal ik af en toe iets vertellen over de onderwerpen van onze korte verhalen.

Een enkele maal zet ik er iets bij wat ik zelf heb gewrocht. Niet om mezelf op de voorgrond te plaatsen, maar omdat het copyright van de anderen bij die anderen berust. En omdat dit een open kanaal is, waar te gemakkelijk van af geplukt kan worden. Ik kan dat risico lopen voor mijn eigen teksten, maar natuurlijk niet van die van de anderen...

 

De boekbankjes op de foto hiernaast staan ergens in Bulgarije. Wat een heerlijke gedachte, om op zo'n bankje te zitten lezen of na te denken over schrijven. Inspirerend!

 

 

 

 

 

ENKELE VOORBEELDEN VAN ONDERWERPEN WAAR DE SCHRIJFGROEP MEE AAN DE SLAG GAAT

(het mag fictie zijn of non-fictie, of factie (= fictie op basis van ware feiten)

 

Angst

Ongewenste bezoeker

Vakantieherinnering

Eerste liefde

Een bijzondere begrafenis

Een sprookje (verhaal) over een kikker

Ongemakkelijke gebeurtenis

Zoektocht

 

*

ENKELE VOORBEELDEN VAN EERDERE KORTE VERHALEN (Leny van der Ley)

(gepubliceerd in: De hoofdprijs en andere verhalen, 2006)

 

*

 

De man die zijn mond niet kon houden

Janus was een veeboer met het hart op de tong. Alles wat in zijn hoofd opkwam flapte hij er zonder nadenken uit. Tot ergernis van zijn omgeving. Hij trouwde met een zachtaardig meisje, maar na vele jaren waarin hij zelfs zijn kleinste ergernissen onbelemmerd had geuit, was ze opeens verdwenen.

‘Potverdorie,’ zei Janus, ‘ze was een best wijf, maar als ze zomaar plotsklaps verdwijnt dan zat er blijkbaar toch iets los in haar bovenkamer.’

Zijn volwassen kinderen probeerden het hem uit te leggen, maar dat landde niet in vruchtbare grond. Ze kwamen hem af en toe opzoeken, maar hij joeg de een na de ander tegen zich in het harnas. Uiteindelijk bleef hij alleen. Zijn buren negeerden hem, vrienden had hij niet, zijn kinderen kwamen niet meer langs. Het werd stil om hem heen.

Janus praatte tijdens het melken en verweiden tegen het vee, zoals hij altijd had gedaan; ook toen er nog menselijke oren waren die naar hem wilden luisteren.

‘Heu,’ zei hij, ‘ga eens opzij met je dikke lijf, Berta, ik kan er niet langs met die volle emmer,’ en dan gaf hij Berta of Klaartje of een andere melkkoe een por, zodat het koebeest opzij stapte.

Ja, tegen een koe kon Janus zoiets ongestraft zeggen. Die keek hem met goedige ogen aan en zei niets terug. Dat was prettig, maar toch voldeed het niet helemaal. Na verloop van tijd merkte Janus dat hij wel behoefte had aan menselijk gezelschap. Hij begon de gewoonte aan te nemen om in de vroegavond, na zijn avondboterham, naar de kroeg in het dorp te lopen. Als je maar contant betaalde dan moest de kastelein naar je luisteren zonder al te veel tegenspraak, en zolang je niet dronken werd had hij niet het recht je eruit te gooien. Dat was één van de prettige bijkomstigheden van het leven. Janus vond dat hij het vraagstuk van een menselijke praatpaal tot tevredenheid had opgelost.

 

Een tijdlang kabbelde zijn leven zo voort. Maar op een dag veranderde er het een en ander. Eerst leek het een onbelangrijk iets dat zijn eigen leven nauwelijks beïnvloedde. De kastelein van het dorp had op latere leeftijd zijn vrijgezellenbestaan eraan gegeven. Het werd pas merkbaar op drukke avonden, want dan hielp de jonge kasteleinsvrouw mee achter de tap. Niemand kende haar, het was er een van een ander dorp. Een aardige rondborstige blondine, die vriendelijk glimlachend bediende. Een reiziger in garen en band kwam aanzetten met geruchten van een slechte reputatie en ‘in aanraking met de politie’, maar dat luwde bij gebrek aan verdere informatie. Mina schonk ruime maat, en dat was een van de dingen die de klanten wisten te waarderen. Ze was snel ingeburgerd. Toen de kastelein na een jaar bedlegerig werd misten de stamgasten hem nauwelijks, zo waren ze al aan zijn vrouw gewend. Toen de tapper overleed, leek dat een reden om er af en toe nog eens eentje extra te nemen en te drinken op de nagedachtenis van hun oude makker. En dan had dat arme wijfje nog wat extra centjes. Mina glimlachte vaag en schonk de kelkjes nog eens vol.

Voor Janus maakte het niet zoveel uit. Hij was er al aan gewend om tegen de vrouw aan te praten zoals vroeger tegen haar man. Ze zei nooit zoveel terug; al liet ze af en toe merken dat ze luisterde. ‘Nou, nou!’ En dan knikte ze. ‘Tjongejonge.’ Soms zette ze even haar handen in de zijden. ‘Dat is me ook wat.’ Er was een zekere overeenkomst, bedacht Janus soms met een grinnik, met zijn koebeesten. Omdat hij deze overdenking meestal kreeg als hij lichtvoetig op huis aan zwalkte, hoorde niemand zijn wazige opmerkingen.

 

Na enige tijd drong het tot Janus door, dat de tappersweduwe eigenlijk wel een aantrekkelijke meid was. Veel jonger dan hijzelf, natuurlijk. Maar kom, een mens moest over kleinigheden heen kunnen stappen. Zo erg was het niet. Het was geen giechelmadam. Hij kon wel eens een poging wagen om uit te vinden hoe ze eigenlijk over hem dacht.

‘Hort,’ zei hij tegen zijn koebeesten, ‘schiet op met je melk, vanavond ga ik naar mijn jeneverkoetje.’ En hij molk sneller en minder zorgvuldig dan anders, want hij had er zin in, zogezeid.

Die avond had hij meer gespreksstof dan ooit, en terwijl hij tegen haar aan praatte bestudeerde hij haar nauwlettend. Het ergerde hem wel dat anderen steeds een vinger opstaken en haar wegriepen van zijn interessante conversatie, maar hij begreep dat haar nering dat nu eenmaal meebracht. Op andere avonden dronk hij rustig zijn borreltjes. Dan bestudeerde hij haar houding naar de overige stamgasten. En hij telde de totale hoeveelheid verteringen van die avond. Potverdorie, zei hij bij het naar huis gaan tegen de lege wereld om hem heen, die meid verdient goud met die kroeg!

De volgende ochtend, terwijl hij met een zeer hoofd achter de koeien zat, maakte hij in alle nuchterheid een rekensom. Hij becijferde dat ze ongeveer twee keer zoveel moest verdienen als hij. Zelfs als je rekening hield met onkosten en zo. Als hij met haar zou trouwen dan kon hij de koeien verkopen. Nooit meer werken en elke dag gratis zijn borreltjes. Altijd aanspraak in de kroeg, en warmte tussen de lakens. Mina was een hoofdprijs. Het water liep hem in de mond.

 

Hij begon serieus naar haar gunst te dingen. Hij bracht kleine presentjes voor haar mee. Niet te overdreven, het moest niet al te veel in de gaten lopen. Ze bedankte hem steevast met een glimlach, ze vond hem blijkbaar aardig. Na verloop van tijd liet ze hem wel eens na sluitingstijd blijven, en ook in dat opzicht stelde ze bepaald niet teleur! Zachtaardig en gewillig; het beste melkkoetje dat hij ooit was tegengekomen, dacht hij opgetogen als hij, nog wat slap in de benen, vóór de ronde van de krantenjongen op huis aan ging. Janus beheerste in deze periode zelfs zijn neiging om alles met zijn eigen commentaar te versieren, hoe moeilijk hem dat ook viel. En hoewel sommige stamgasten Mina in niet al te diplomatieke termen waarschuwden voor zijn onprettiger kanten, deed ze niet veel anders dan stil glimlachen.

Binnen drie maanden nadat hij met zijn charme-offensief was begonnen, waren ze getrouwd. Janus verkocht de koeien en de boerderij voor een flinke prijs en keek met welbehagen naar zijn bankafschriften. Daar stond een vette spaarpot! Hij had een hemel op aarde gevonden.

Hij ontdeed zich van zijn keurslijf van zelfbedwang en zei weer alles wat hem voor de mond kwam. Zijn vrouw gaf geen antwoord op zijn snibbigheden en zijn kritiek. Het leek zelfs wel alsof ze hem harder verwende naarmate hij meer snauwde. Telkens na een sneer bracht ze hem een koel kelkje.

Maar het was vreemd, het leek hem niet meer zo te smaken, al had hij er steeds meer behoefte aan. Er kleefde een vreemde nasmaak aan zijn tong; iets van ijzer of leem, of wat was het? Een zoetige ondertoon, als … als … Had hij dat vroeger nooit gemerkt, of lag het aan de hoeveelheid? Hij begon zichzelf in te schenken en het duurde niet lang of hij nam niet meer de moeite om het vocht over te gieten in een glaasje. Hij dronk het spul zo uit de fles. Mina was altijd zo attent om die geopend voor hem klaar te zetten. Het huwelijk was nog geen vier maanden oud toen iedereen in het dorp al wist dat hij zwaar aan de drank was. En hij begon er zo vreemd opgeblazen uit te zien. Dat kon nooit goed gaan!

Korte tijd later kwam hij te liggen, en van dat ziekbed herstelde hij niet meer. Na zijn begrafenis vertelde de notaris Mina dat haar echtgenoot zes huizen in de nabije stad had bezeten, en een aanzienlijk areaal aan grond, dat elk jaar meer waard werd. Janus had dit altijd voor iedereen geheim gehouden, hij vond het niet nodig dat de wereld hem als een rijk man zou kennen. En omdat hij zijn kinderen had onterfd …

Mina leek niet verrast.

‘Dat wist ik,’ zei ze kalm.

Toen de notaris daarover zijn verbazing uitsprak, voegde ze er rustig aan toe: ‘Janus kon nou eenmaal zijn mond niet houden. Zelfs niet in zijn slaap. Hij droomde hardop.’

En ze glimlachte. Het was een beetje een vreemde glimlach, vond de notaris. Bijna alsof ze zich moest beheersen om niet harder te lachen.

 

*

 

Café

Het café mist de gemoedelijkheid die zo omzetbevorderend kan werken. Alles wat een café tot café maakt is aanwezig, inclusief de tegenwoordig onvermijdelijke gokkasten die achterin het etablissement met nerveuze lichtknippers om aandacht bedelen. Maar dat ondefinieerbare bruine ontbreekt.

Hein drinkt dorstig zijn pilsje en kijkt daarna rond of er toch niet wat gezelligheid te bevechten valt. De barman is te jong en te levendig. Hij mist dat prachtige laconieke flegma waar de geroutineerde innemer zo graag tegenaan praat. Aan de consumerende zijde van de toog bevindt zich nog één andere alcoholische genotzoeker. Het lijkt Hein geen uitbundige prater. Met een simpele circulaire beweging wenkt de ander een nieuwe ronde vocht, waarna hij opstaat en met het glas in de hand in de richting van de amusementsapparaten slentert. De beweging is zo achteloos dat het een vervelings-drentel had kunnen zijn. Maar iets in de manier waarop hij zijn glas op de gokkast zet en in zijn broekzakken naar munten hengelt, toont gewoonte – en aandrift. Een heuse gok-junk. Het met geld gevoede machien zuigt zijn aandacht aan met evenveel kracht als een magneet. Zijn handen lijken wel vastgekleefd aan de knoppen, al is het zelfs vanuit Hein’s perspectief duidelijk dat de man geen kans heeft tegen het valse spel van de kast. Telkens rammelt het score-mechanisme tjingelend terug naar de nulstand. Gevolgd door steeds weer een nieuwe voeding met koopkrachtig metaal. Het boeit niet echt.

Hein’s dorst is wel echt. Hij bestelt een tweede biertje en trekt dan toch maar een wissel op het conversatietalent van de barman.

‘Mooi weer,’ zegt hij origineel.

Als cliché een prijswinner. Maar zelfs cliché’s zorgen soms voor verrassingen. Hein blijkt te hebben aangehaakt bij een fervente amateur-meteoroloog. De barman weidt enthousiast uit over weersystemen en wolkenformaties, over de verschillen tussen orkanen en tornado’s, over barometerstanden en over de hogedrukstormen boven de Zuidpool. Af en toe kijkt Hein met enige weemoed weg van de satellietmetingen en de cumulus-ontwikkeling, naar de gokkastspeler achterin. Die heeft geen last van klimaatverandering. Ze zitten midden in de isobarensweeën als de gokkastspeler het boeiende discours onderbreekt. Behalve een verse versnapering wenst hij ook een ruil van papier in metaalgeld te plegen. Hij laat zich niet meeslepen in de depressie die volgens de schenker IJsland al is gepasseerd en die via de Far-Oer op ons af komt loeien, maar begeeft zich in zijn eigen luwe tempo terug naar zijn verslaving.

Tussen de straalstromen door blijft Hein af en toe een blik op hem werpen. De speler lijkt de vuile streken van het mechaniek nu in de hand te hebben. Af en toe duwt hij tegen de gokkast aan, waardoor hij blijkbaar de uitslag gunstig kan beïnvloeden. Telkens klinken er opgewekte belletjes en van tijd tot tijd spuwt de geldvreter zelfs wat muntjes terug. Maar dat weegt op de lange duur niet op tegen zijn eetlust. Na een halfuur houdt de gokker het voor gezien. Hij rekent zijn vertering af en loopt naar buiten.

Hein drinkt zijn bierglas leeg, betaalt en maakt zich los uit de tropische stormen. De frisse buitenlucht zonder uitleg is een verademing.

 

*

 

Ja en nee

Johanna had een raar probleem: ze kon niet kiezen. Het was niet dat ze besluiteloos was. Het probleem was eigenlijk dat ze altijd verschillende kanten van een kwestie overdacht. Er waren altijd wel argumenten om voor én tegen te zijn, dit én dat te doen, om zowel ja als nee te zeggen.

‘Heb je zin om mee te gaan winkelen?’ vroeg haar vriendin.

‘Ja en nee,’ zei Johanna. ‘Natuurlijk is winkelen gezellig, en het is prettig om met allemaal leuke dingen thuis te komen. Maar helaas heb ik niet zoveel geld. En ook niet zoveel tijd. Als ik een vrije dag neem verdien ik niet voldoende geld om zomaar eens uit te geven. Als ik daarentegen geen vrije dag neem, verdien ik meer geld maar dan heb ik minder tijd om het uit te geven.’

De vriendin zocht iemand anders om mee te gaan winkelen.

Het verbaasde niemand dat Johanna ongetrouwd bleef. Terwijl het toch zo ‘n leuke meid was om te zien. Menige man liep een tijdje achter haar aan, maar ze liepen - stuk voor stuk - stuk op dat eeuwige geredeneer.

‘Heb je zin om uit te gaan?’ zei Flip.

‘Ja en nee,’ zei Johanna. ‘Natuurlijk is het gezellig om ergens heen te gaan, maar thuis naar een film op TV kijken is wel zo gemakkelijk. En je hoeft tenminste niet op de bus te wachten.’

Ze gingen niet. Toen niet en later niet, en op den duur probeerde niemand meer om Johanna tot iets te bewegen. Johanna leefde haar eigen leven. Ze was niet ongelukkig, maar ook niet stralend. Ze bleef bij haar moeder wonen, ze veranderde nooit van baan. Omdat ze stipt was en weinig fouten maakte, kreeg ze de naam betrouwbaar te zijn. Onbeseft ging ze het maken van keuzes zoveel mogelijk uit de weg. Zo verstreken de dagen; ze voegden zich samen tot weken, klonken aaneen tot maanden, vergleden tot jaren. De spiegel vertelde Johanna dat ze langzaamaan ouder werd. Haar jeugd gleed van haar af als een te klein wordend kledingstuk, en ook haar bloei verdween geleidelijk. Toch bleef ze een frisse, verzorgde vrouw. Ze leefde zo gematigd dat de veroudering ongemerkt naderbij sloop. Pas toen haar moeder stierf veranderde er iets in Johanna’s leven, dat inmiddels naar middelbaar grijzend neigde. Er moesten opnieuw keuzes worden gemaakt, want Johanna had geen broers of zussen. En dat was, in alle verdrietige berusting, vervelend.

‘Wilt u een kist van massief eiken?’ vroeg de begrafenisondernemer.

‘Ja en nee,’ antwoordde Johanna, en ze legde uit wat er voor en wat er tegen pleitte.

De begrafenisondernemer was een weduwnaar van Johanna’s leeftijd. Hij had in zijn beroep nogal wat mensenkennis opgedaan. Hij keek haar onderzoekend aan en zei toen vriendelijk:

‘Natuurlijk is uw redenering juist. Maar misschien heeft u iets aan mijn advies. Als ik u was zou ik een eenvoudige grenenhouten nemen.’

Ze keek hem verbluft aan, en knikte toen.

‘Als u het zegt, dan zal dat wel het beste zijn,’ zei ze aarzelend.

Een week na haar moeders begrafenis stond hij opnieuw voor de deur.

‘Ik heb toch wel alles betaald?’ vroeg Johanna geschrokken toen ze hem herkende. Ze kon zich geen andere reden voor zijn komst voorstellen dan een manco op financieel terrein.

‘Ja hoor, dat was meteen in orde,’ zei hij glimlachend.

Hij wees achter zich, waar een groene personenauto stond.

‘Ik had behoefte om een ritje te maken. Zomaar, voor mijn genoegen. Toen ik door uw straat reed, vroeg ik me af of u misschien zin had om me gezelschap te houden.’

Dit was zo onverwacht, dat het wel een halve minuut duurde voordat Johanna het spoor naar ‘ja en nee’ weer had opgepikt. Haar argumenten verminderden zijn glimlach niet. Hij luisterde en knikte en deed geen moeite er tegenin te gaan. Toen ze was uitgesproken zei hij, nog steeds vriendelijk:

‘U heeft gelijk in alles wat u zegt. Maar weet u, ik zou maar gewoon meegaan. Al was het maar omdat het gezellig is om iets samen te doen.’

Johanna keek hem peinzend aan. Tot haar eigen verwondering reden ze enkele minuten later de straat uit. Hij had zich voorgesteld als Martin, en die naam zou veel voor haar gaan betekenen. Dat eerste tochtje werd het begin van een goede vriendschap, van een langdurige relatie. Uiteindelijk vroeg hij haar ten huwelijk.

‘Wil je met me trouwen?’ vroeg hij, wetend wat er zou komen.

‘Ja en nee,’ zei Johanna die het maar niet kon afleren.

Haar geliefde glimlachte teder. Ze was een fantastische vrouw als je wist hoe ze met zachte hand te leiden was. Hij liet haar kalm uitspreken. Zonder te gaan argumenteren zei hij:

‘Natuurlijk, liefste. Je overziet de voors en tegens altijd zo volledig. Maar we houden al zo lang van elkaar. En je zou me er heel gelukkig mee maken. Weet je, ik zou het maar gewoon doen,’ en hij hief het doosje met de ring uitnodigend op.

Johanna knipperde even met haar ogen. Toen glimlachte ze terug. Het leek wel of ze het eindelijk begreep.

‘Ja,’ zei ze.