The making of...

Ik had zin om een spionage roman te schrijven. Het mocht een verhaal met een lach en een traan worden, maar toch ook wel met spannende aspecten.

Het werd iets heel anders dan ik oorspronkelijk van plan was, maar het verhaal schreef zichzelf. Het liep een richting uit die ik niet had voorzien. Af en toe gebeurt dat met verhalen. Als dat merkwaardige verschijnsel zich voordoet dan moet je het verhaal maar zijn gang laten gaan, en het braaf volgen. De schrijver is degene die letters tot woorden, en woorden tot zinnen en alinea's samenvoegt. Maar de loop van het verhaal kan behoorlijk eigenwijs zijn.

 

Ik heb al eerder gemerkt dat het iets te maken heeft met het 'leven' dat je als auteur je personages in blaast. Eenmaal tot leven gekomen, gaan ze hun eigen gang, in overeenstemming met het karakter dat de schrijver ze heeft meegegeven. en dat moet je dan maar accepteren. Dan had ik ze maar anders moeten modelleren! Ik ben niet de enige schrijver die het verschijnsel heeft ervaren.

Als ik Lies tot een geraffineerder spionne had willen maken, had ik haar een sluwer, minder spontaan en eigenwijs karakter mee moeten geven. Maar Lies is wat ze is, en daardoor worden allemaal mannen verliefd op haar. En dat redt meerdere malen haar leven.

 

Een fragment,p. 125 e.v.

Mark betaalt de rekening, met contant geld; in deze tijd van betalen met plastic geld valt dat op. Lies realiseert zich opeens dat digitaal betalen altijd wel is te traceren naar een naam en naar andere persoonlijke gegevens, maar dat papieren geld gewoon is wat het is en meer niet. In de schimmige wereld van spionage en contraspionage is dat veiliger.

Mark draagt haar koffer naar de auto en laat haar instappen voordat hij achter het stuur kruipt. Dat is maar goed ook; even verderop staat Iwan naast een auto te wachten. Nu krijgt hij niet de kans om nog een woord met haar te wisselen. Maar hij rijdt wel achter hen aan.

Mark grinnikt.

‘Hij zal denken dat we naar de luchthaven rijden. Het zal hem tegenvallen dat ik met de auto terug ga.’

Inderdaad blijft Iwan’s auto nog een tijdje achter hen aan rijden, maar als ze een kleine twintig kilometer ten westen van Berlijn zijn, geeft hij het op.

Mark meldt dat ze niet langer worden gevolgd.

‘Maar wees van een ding overtuigd: bij jouw huis staat nu al een observatiepost. Wat we dus gaan doen is: even vakantie houden.’

Lies voelt zich weer beklemd.

‘Wat een gedoe zeg. En dat allemaal omdat ik een paar keer iets heb afgegeven. Waar gaan we nu naar toe?’

‘Naar Luxemburg. Mooie stad. De moeite waard om te bekijken, nu het nog niet koud is. Tenminste, als jij daarmee akkoord bent. Of liever ergens anders heen? Of toch maar naar huis?’

‘N-nee, nog niet naar huis. Nee, dit is wel prima zo, Mark.’

Hij glimlacht bij het horen van die naam, maar hij zegt er niets over.

Ze lunchen ergens onderweg, ze praten onder het rijden. Het is een lange rit, die op die manier iets gezelligs krijgt.

In Trier ruilt hij de ene huurauto in voor een andere, van een ander verhuurbedrijf.

‘Waarom is dat?’ vraagt Lies.

‘Omdat het mogelijk is, en zelfs waarschijnlijk, dat er op grensposten een mol zit die de nummers van Duitse auto’s met kenteken uit Berlijn noteert, en ze doorgeeft aan, laten we zeggen, onbevoegden. Voor een auto uit het nabije Trier hebben ze waarschijnlijk geen belangstelling.’

Lies beseft dat ze op deze trip haar naïveteit behoorlijk is kwijtgeraakt. Ze heeft het gevoel dat ze nog wel wat te leren heeft over de wereld waarin ze verzeild is geraakt. Het stemt haar tot nadenken.