Hoe historisch is een historische roman?
Een aanzet tot discussie
door drs. Leny Wijnands-van der Ley
In de wereld van academische historici is, en wordt, vanouds met enig dedain neergekeken op het fenomeen van de historische roman. De vraag is, waarom dat zo is.
De auteur van dit artikel is academisch gevormd als historicus, met een cum laude aantekening. Zij heeft ook historische romans geschreven en daar intensief historisch onderzoek voor gedaan. Zoals overigens de meeste schrijvers van het genre.
Waarom dan toch het misprijzend optrekken van de academische neus?
Een van de meest voor de hand liggende redenen is, dat de schrijver (m/v) van de historische roman zijn personages laat denken en spreken. Hierdoor wil hij zijn historische hoofdpersonen tot leven wekken en dichter bij zijn lezers brengen.
Academische historici betogen vurig dat nu juist dàt het ‘onhistorische’ element is. Dat immers niemand weet wat deze mensen dachten of spraken. Tenzij er iets vastligt in brieven, dagboeken, verslagen.
Maar iedere academische historicus weet ook, dat de academische discipline geen objectieve wetenschap is. Alle of vrijwel alle historische ‘feiten’ en bronnen zijn subjectief, want vastgelegd door tijdgenoten die zelf nu eenmaal niet objectief waren, die de ene of de andere partij steunden, zelf dubbele agenda’s en bepaalde voorkeuren en belangen hadden, eigen zwakke punten verdoezelden en die dus de verslaglegging kleurden; laat staan de interpretatie van dergelijke feiten.
Deze kleuring geldt voor elke vorm van geschiedschrijving. Zelfs Leopold von Ranke’s naïeve 19e-eeuwse opvatting, dat geschiedenis moest worden geschreven “wie es eigentlich gewesen”, kan aan de subjectiviteit geen afbreuk doen.
Iedere historicus is doordrongen (of zou dat moeten zijn) van het feit dat hij een kind van zijn eigen tijd is en daarom niet over de schaduw van zijn eigen tijd heen kan springen.
Wie in de jaren ’50 van de twintigste eeuw over de tweede wereldoorlog schreef, zag die oorlog, als hij achterom keek, als een reusachtige ‘muur’ op zijn pad staan, die hem vrijwel verhinderde om er overheen te kijken en een objectief oordeel te vormen over de achtergronden en de oorzaken die ertoe leidden. Zelfs nu, meer dan 75 jaar na dato, kunnen we ons moeilijk voorstellen dat Hitler ooit een geacht en gewaardeerd man werd gevonden. Omdat wij nu eenmaal weten wat er volgde.
Ook het primaire bronnenmateriaal is niet objectief, want brieven, dagboeken, essays etc. zijn geschreven vanuit een persoonlijke visie, en altijd rekening houdend met de mogelijkheid dat ze in ‘verkeerde’ handen konden vallen. Ook in het bronnenmateriaal zelf is dus sprake van subjectiviteit, dubbele agenda’s en de persoonlijke ‘inkleuring’.
Zoals historici heel goed weten, kon in vroegere tijden, en in veel landen nu ook nog, niet zomaar alles worden gepubliceerd, tenzij verkapt of gekleurd. Behalve zaken die een regering of een heerser of de kerk ‘onwelgevallig’ waren, waren er ook allerlei sociale en religieuze taboes. We weten inmiddels dat het ontstaan van de volkssprookjes daarmee verband houdt. Door honger gedreven kannibalisme tijdens extreme hongersnoden op het middeleeuwse platteland bijvoorbeeld. Daarvan werden vooral de zwaksten, kinderen en oudjes, het slachtoffer. Want ‘monden om te voeden’ vereisten ook ‘handen om te werken’ en wie dat laatste niet kon bieden, verzwakte de samenleving als geheel. Maar de kerk verbood zelfs het spreken over kannibalisme. Zolang het niet hardop werd gezegd, bestond het verschijnsel niet; kon het worden genegeerd. Boerenfamilies vertelden elkaar bij het haardvuur toch de horrorstories van hun ellendige werkelijkheid. Verhalen over kinderen die het bos in werden gestuurd, zoals Hans en Grietje, en Klein Duimpje c.s. Er werd een reus of een heks bij verzonnen, of de wolf (symbool voor de honger) van Roodkapje en haar grootmoeder. En die verhalen eindigden altijd met het verdwijnen van de slachtoffers. Punt uit. De goede verstaanders begrepen dat het echte verdwijnen van kinderen en oudjes uit hun eigen naaste omgeving, te maken had met die honger. Ze verdwenen uit de wereld omdat ze werden opgegeten. Door kinderrovers. Of door de eigen familieleden. We kunnen ons die totale wanhoop niet meer voorstellen. Dat ouders bedenken dat als zij sterven het hele gezin doodgaat, en dat de opgegeten kinderen de rest van het gezin nog overeind kunnen houden. Maar als de ouders van honger sterven, zullen de kinderen kort daarna hun ellendig lot delen. Als de ouders het leven weten te rekken totdat betere tijden aanbreken, kunnen ze nieuwe kinderen krijgen… Overlevingsdrang voor de korte en de langere termijn. Zulke extreme honger kennen we niet meer. Soms horen we vage verhalen uit concentratiekampen, en over overlevenden na een vliegtuigongeluk hoog in de bergen. Maar dat zijn uitzonderingen. Daarom begrijpen we de gruwelijke oorsprong van die sprookjes ook niet meer. Het is aan de Annales-school te danken, dat dankzij middeleeuwse kerkregisters het opmerkelijke feit werd gesignaleerd, dat in tijden van extreme hongersnood de oude mensen, en veel jonge kinderen die rond die tijd werden geboren en gedoopt, nooit als officieel overleden werden ‘afgeboekt’. Blijkbaar ‘verdwenen’ in die periodes de jongsten en de oudsten uit de samenleving zonder een spoor achter te laten. Het bos in gestuurd. Opgegeten door ‘de wolf ’.
De historicus is niet alleen een kind van zijn tijd, maar hij is ook geen onbeschreven blad. Zijn ideeën, normen en waarden zijn gevormd door zijn ouders/opvoeders, het milieu waarin hij opgroeide, de mensen met wie hij in zijn leven in contact is geweest en die hem in mindere of sterkere mate hebben beïnvloed, de plaats of het land waarin hij woont, zijn opleiding, financiële omstandigheden, het klimaat en nog zo wat factoren.
Met al die geestelijke bagage kijkt hij naar zijn historische onderwerp en bewust of onbewust selecteert hij zijn historisch materiaal langs de meetlat van zijn eigen ideële, religieuze, normatieve en/of tijdgebonden waardeoordeel.
Dit alles is binnen de academische discipline van het vak geschiedenis natuurlijk allang bekend en als common senseaanvaard. Objectiviteit bestaat niet.
Toch wordt de schrijver van de historische roman zo ongeveer als een vervalser van de geschiedenis beschouwd, als een manipulator van de argeloze lezer die interesse heeft in geschiedverhalen, maar die de droge kost van de vakhistoricus en diens gebruik van voetnoten, moeilijke woorden en beroepstermen niet licht verteerbaar vindt.
Wat is voor het grote publiek de aantrekkingskracht van de historische roman? Ik denk: vooral het feit dat er MENSEN in voorkomen, met al hun menselijke eigenaardigheden en gebreken, hun wel en wee, hun vreugde en zorg, hun denken en doen. Juist hun menselijke zwakheden, het menselijk element, maakt dat een lezer zich kan identificeren met de gebeurtenissen en de hoofdpersonen uit het historisch verhaal.
En zolang zij geloofwaardig worden neergezet, binnen de kaders van wat er uit officiële bronnen bekend is over hun levens en de tijd waarin zij leefden, bijt de historische roman de officiële geschiedschrijving niet.
Dat niemand ooit precies zal weten wat de beschreven historische figuren dachten of voelden of tegen elkaar zeiden – is dat zo erg?
Elk bewaard gebleven egodocument, zij het dagboek of brief of andere persoonlijke tekst, van de hand van de hoofdpersoon of uit diens omgeving, is immers òòk subjectief, geschreven vanuit diezelfde persoonlijke belangen en tijdgebonden en waardegebonden perspectieven die ieder mens onontkoombaar met zich meedraagt. En altijd rekening houdend met de belangen en waardeoordelen van de lezer/ontvanger van dat document! Wij kunnen er alleen die dubbele agenda niet meer uit filteren.
Naar mijn gevoel is de grote verdienste van de historische roman nu juist dat deze een voorbij tijdperk en de figuren uit dat voorgoed voorbije verleden dichterbij haalt, begrijpelijker maakt, tot inleven en meevoelen aanzet en ze op papier tot leven brengt. Waardoor – hopelijk – meer begrip ontstaat, onder een breder publiek, over hoe het verleden stapsgewijs het heden heeft gevormd, en nog altijd de toekomst mede beïnvloedt.
Sterker nog, ik denk dat het nuttig en zinvol is als geschiedenisstudenten over het onderwerp van hun studie historische romans lezen. Voor het vergroten van hun inlevingsvermogen. En zo lang deze de historische bronnen niet tegenspreken.
Indachtig deze redenering, nodig ik iedere lezer van harte uit om met mij in discussie te gaan over dit onderwerp.
*
Leny Wijnands-van der Ley werkte o.a. mee aan de volgende historische werken over Haarlem:
De Heiliglanden en De Kamp (Marcel Bulte en de historische werkgroep)
De Vereniging Geloof en Wetenschap 1908-1960 (eigen onderzoek)
Meer dan steen… Onderzoek en eindredactie (mmv de historische werkgroep)
De historische canon van Haarlem (ism prof. dr. Piet de Rooy)
De Haarlemse architect Jacob London (1872-1954) (eigen onderzoek)
De canon van Kennemerland (red. Carly Misset)
Zuiderhout (drs. K. de Jong)
Pieter Rixtel (drs. K. de Jong)
Alle arme kinderen naar school (dr. Dick van Gijlswijk)
Een kleine geschiedenis van Haarlem – voor dummies (ir. B. van Os)
Spaanse ooggetuigen over het beleg van Haarlem (1572-1573) (drs. Barbara Kooij)
Onder haar meisjesnaam Leny van der Ley schreef ze o.a. de volgende historische romans:
De Druïde van Caledonia (2005) (Frankrijk/Schotland, begin van de jaartelling)
Vrouwen van de Steen (2007) (Frankrijk/Nederland, ca. 1850-2000)
De Spaanse heks (2009) (Spanje aan het begin van de 21eeeuw)
Lieve Deugd (2012) (Toxandrië, 12eeeuw)
Branwen, dochter van Ynys Môn (2015) (Wales, begin 21eeeuw)
De Wittenburg dynastie (2016) (Amsterdam, eind 19etot eind 20eeeuw)
Maak jouw eigen website met JouwWeb