Een fragment uit Tante Tanneke en de Zevenmijlszeiler

 

Hun tovervoertuig brengt hen naar een sprookje: Doornroosje en de pet-prins

 

Ze gaan niet terug zoals ze zijn gekomen. De kinderen weten niet of tante stuurt of dat het hele ding op hol geslagen is, maar het gaat zo hard dat ze dat niet goed kunnen zien. De omgeving waar ze langs suizen is één grote stoffige veeg voor hun ogen. Rosanna wordt een beetje misselijk, maar voordat ze kan piepen staat de zeiler patsboem stil. Het zeil wuift nog een beetje na. Willie ziet dat Rosanna niet de enige is met een oproerige maag. Tante ziet ook spierwit. Gelukkig is er nog flink wat water in de fles. Na een paar minuten zijn ze alle twee weer bijgetrokken. Dan pas zien ze dat ze naast een torenhoge haag staan. Zo’n gemene stekelhaag waar je je handen en je kleren aan openhaalt als je niet oppast. Ze kijken omhoog, omhoog, ze moeten hun hoofd in hun nek leggen en zelfs dan zien ze niet waar de heg eindigt. Het lijkt wel een wolkenkrabber van groen. Met stekels.

Willie wenkt zijn zus en tante. Zullen we er eens omheen lopen om te kijken wat het is, en of we er in kunnen?

Rosanna staat al.

‘Als dit het sprookje van Doornroosje is, dan is dat misschien de haag rondom het betoverde kasteel waar ze al honderd jaar slaapt. Daarom is die haag natuurlijk zo hoog gegroeid. Moet je eens kijken wat een dikke stammen de onderkant heeft. En die stekels! Het lijken wel vleesmessen. Laten we kijken of ergens een opening is. Ga je mee Tanneke?’

Tante knikt zuur. Ze is nog wat wit om de neus, maar ze heeft de kinderen een uitstapje beloofd, dus vooruit maar.

Ze lopen een eindje om de stekelhaag heen. Even verderop, om de bocht, zit een knappe jongeman op een kei, met zijn rug naar de haag. Hij zucht diep, en nog eens, en weer.

‘Dat lijkt wel de prins uit mijn sprookjesboek,’ fluistert Rosanna.

Haar tante lacht zachtjes.

‘Zo zien ze er haast nooit in het echt uit, dus misschien heb je wel gelijk.’

Ze zijn intussen zo dicht bij hem gekomen dat ze de glittertjes op zijn schoenen kunnen tellen. Maar de diepzuchter heeft nog altijd niets in de gaten.

‘Eh… prins,’ begint Rosanna, en de jonge man springt van schrik een meter de lucht in.

‘Wat… eh… hoe… waarom… wie zijn jullie?’ hakkelt hij.

‘Bezoekers van Doornroosje,’ zegt tante haastig, ‘we vroegen ons af of u de prins bent die een opening in de doornhaag kunt maken.’

De jonge man schudt neerslachtig het hoofd.

‘Nou, tja, kijk, dat was wel de bedoeling, maar ik weet niet waar ik moet beginnen, of hoe ik… hebben jullie die stekels gezien? Ik heb geprobeerd er een tak uit te trekken, en ik ben net klaar met alle doorns uit mijn vingers te pulken. Het waren er zevenendertig! Ik denk niet dat het veel zin heeft om het nog eens te proberen. Een klein vogeltje kwam me net influisteren dat er aan de andere kant van het bos een prinses in een glazen kistje ligt die alleen maar wakker gekust hoeft te worden. Dat lijkt me een vrij wat eenvoudiger karwei voor iemand met mijn tere gestel.’

Tante schudt nadrukkelijk haar hoofd.

‘Sneeuwwitje is allang wakker gekust. Je kleine vogeltje loopt achter, beste jongen. Ze is met een andere prins getrouwd en ze heeft al twee kinderen.’

De prins zakt weer terug op de steen.

‘O, wat nu? Mijn vader verwacht dat ik binnenkort thuiskom met een echte koninklijke prinses, maar de huwelijksmarkt is aardig afgeroomd, er zijn er niet zo veel meer over en ze zijn moeilijk te benaderen hoor. Wat een gedoe zeg!’

Rosanna staat het gesprek met een beetje minachting te bekijken. Wat een slapjanus van een prins! Ze stoot Tanneke aan.

‘Kan je niet een bijl toveren om een doorgang door die stekelhaag te hakken? Dan is het probleem zo opgelost.’

Haar tante knikt en geeft een klein zwiepje met haar toverstaf. Meteen ploft er uit het niets een reusachtige bijl naast de prins neer.

Die schrikt er van.

‘O, kijk nu, dat is een bijl zeg! Een heel grote, zware…’ hij aarzelt, pakt dan toch maar de steel en zwaait hem omhoog. Hij heeft duidelijk nog nooit houtjes gehakt, denkt Willie grijnzend, want de zwaai is veel te krachtig en de zware bijl zwaait door, ver over zijn hoofd heen, en… Bam! Wham!

De bijl klettert achter zijn rug op de harde grond en de prins verliest zijn evenwicht en ploft op zijn billen neer.

‘Au! Verdorie!’

De prins krabbelt weer op, hij klopt eerst zijn kleren af en kijkt dan nog eens naar de stekelhaag.

‘Misschien is het handiger om de bijl niet zo hoog op te zwaaien, maar naar opzij, en dan vanuit de zijwaartse beweging tegen de takken te slaan,’ stelt Tanneke voor.

De prins knikt onwillig. Aan zijn gezicht te zien zou hij de hele onderneming liefst willen opgeven, maar blijkbaar durft hij dat niet nu er mensen zijn die hem op de vingers kijken. Hij pakt de bijl weer op, en zwaait hem nu zijdelings tot achter zijn rug. Dan zwiept hij ‘m naar voren. Hij zet opnieuw te veel kracht, zodat de bijl terugslaat van het hout en op de grond valt. De scherpe kant van het ijzer slaat in zijn voet.

‘Au, au, au!’

De prins danst op en neer van de pijn, en als hij ziet hoe hevig zijn voet bloedt, wordt hij spierwit en draaien zijn ogen omhoog.

‘Hij valt flauw! Oh Tanneke, we moeten hem helpen!’ gilt Rosanna terwijl de prins als een leeglopende opblaaspop inzakt. Tante en Willie vangen hem op voordat hij al te hard neersmakt, en leggen hem voorzichtig neer.

Dan zwiept tante met de toverstok opzij, en kijk, daar komt meteen de zevenmijlszeiler om de hoek zwieren. Voordat hij goed en wel stilstaat heeft tante de verbanddoos gepakt. Ze trekt de prins zijn schoen en sok uit, kijkt naar de bloedende voet, zwaait een paar sierlijke krinkels met haar stafje, en daar vliegt een klodder van een of ander smeersel door de lucht die kletsend op de wond neerkomt, gevolgd door een witte lap, die zich kundig om de voet heen slingert.

‘Zo,’ zegt ze tevreden, ‘over vijf minuten is het over.’

‘Hoe weet je dat nou, Tanneke?’ vraagt Rosanna, nieuwsgierig als altijd.

‘Ja kind, dit is magische EHBO voor een ongeluk met een magische bijl. Combinatie van sproken en spreuken. Zo werkt het nu eenmaal.’

Willie ziet met verwondering dat hun tante vandaag een slijtvast goed humeur heeft; ze is blijkbaar niet boos te krijgen en ze geeft aldoor antwoord. Zo kennen ze haar niet. Ze lijkt zelf wel betoverd.

 

Het duurt inderdaad niet langer dan een minuut of vijf voordat de prins weer bij zijn positieven komt.

Hij gaat rechtop zitten, wrijft door zijn gezicht en ziet dan het verband.

‘O, o,’ jammert hij, ‘ik ben zwaar gewond, hoe kan ik nu nog een vrouw vinden? Zelfs een ganzenhoedster heeft niets aan mij, och arme ik.’

‘Kom kom beste jongen,’ zegt tante pinnig, ‘het is al weer over hoor. Niet zo kleinzerig doen. Kijk, ik heb een mooie ladder voor je geto… eh… gevonden, zodat je over de haag heen kunt klimmen.’

De prins kijkt weifelend van Tanneke en de kinderen naar zijn voet. Hij beweegt ‘m een paar keer, voelt blijkbaar geen pijn en trekt zijn sok en schoen weer aan. Het zien van een enorme ladder geeft hem blijkbaar weer wat moed.

‘Kijk aan, dat is wel een geschikt hulpmiddel om toch tot mijn doel te komen. Opzij volkje, ik ga deze ladder beklimmen.’

Tanneke gaat op de rand van de toverzeiler zitten en de kinderen schuiven naast haar. Drie paar ogen volgen de prins terwijl hij hoger en hoger klimt. Al gauw is hij zo hoog dat ze alleen nog maar de onderkant van zijn schoenen zien. In een van de zolen zit een gat.

‘Geen gezicht, voor een prins,’ vindt Rosanna, ‘wat een armzalige vertoning. Het is wel een pet-prins hè?’

Willie grinnikt en Tanneke knikt instemmend. Ze vindt het ook armoedig.

Ondertussen is de prins zo hoog gestegen dat hij, net als de bovenkant van de ladder, meebuigend met de haag die aan de bovenkant smaller is, uit het zicht verdwijnt. Maar ze horen hem vanuit de hoogte mompelen.

‘Tja, omhoog klimmen is één ding. Maar hoe kom ik aan de andere kant naar beneden? Als alles goed gaat moeten we er toch samen uit zien te komen. Verdraaid, dit gaat niet lukken.’ Zijn driekoppige publiek hoort nog wat gemompel, gevolgd door verwensingen. Blijkbaar blaast de prins de terugtocht. Dan horen ze van dichtbij een gekraak. Ze kijken om zich heen. Willie is de eerste die het doorheeft. Hij wijst verschrikt op de poten van de ladder. Een van de poten is aan het wegzakken in de grond. De ladder gaat steeds schever staan, hij zakt opzij en…

‘Aaaaaaah! Au! Niet nog een keer. Au, au, au!’

De ladder valt langzaam opzij, tot hij met een enorme dreun op de grond terecht komt. De aarde trilt ervan. Daar komt ook de prins omlaag. Rollebollend langs de scherpe stekels van de haag, die zijn val nog een beetje afremmen, suist hij op de grond af. Boemmmm! De prins ligt er bij als een afgedankte dweil. Het ziet er ernstig uit.

‘Hij is toch niet dood, Tanneke?’ stottert Rosanna.

‘Welnee kind. Sprookjesfiguren zijn onsterfelijk. Maar hij is wel wat gehavend. Ik zal hem nog maar een keer oplappen.’

Dankzij het toverstokje verdwijnen alle doorns en worden de scheuren in zijn kleding hersteld. Ook de prins zelf komt snel weer bij. Hij kijkt met afkeer naar de gevallen ladder, klopt zich nog maar eens af en staat dan resoluut op.

‘Ik ga naar huis,’ zegt hij kwaad, ‘dit is geen doen. Ik trouw wel met de keukenmeid van het paleis, dan krijg ik tenminste altijd lekker eten.’

Willie kijkt vragend naar zijn tante, maar die zegt niets en doet ook niets om hem tegen te houden. De prins doet een paar stappen van hen weg, maar het lijkt wel alsof hij tegen een onzichtbare muur op loopt, welke kant hij ook uit gaat.

‘Wat is dit? Waarom kan ik er niet door? Weten jullie dat misschien?’

Tanneke kijkt hem ernstig aan.

‘Het is nu eenmaal je lot om Doornroosje te vinden en wakker te kussen,’ zegt ze kalm. ‘Dat is jouw verhaal en het hare, daar kun je gewoon niet aan ontsnappen.’

De prins jammert en piept, maar het helpt niets.

‘Wat moet ik in vredesnaam doen? Die stekelhaag is ondoordringbaar. Als ik er niet doorheen kan en er niet overheen, wat moet ik dan?’

Rosanna fluistert: ‘Waarom tillen we hem niet in de zevenmijlszeiler over de heg heen Tanneke? Dat is toch de allergemakkelijkste manier!’

Tante kijkt scheef naar haar nicht en schudt haar hoofd.

‘En hoe zouden ze er dan zonder hulp uit moeten komen? Hij moet gewoon zélf iets doen. Al is het maar om zich een weg terug te kunnen banen, op weg naar een happy end. Als je een slappeling bent, kun je geen prinses redden. En dan verdien je als vent ook geen prinses.’

Ze steekt parmantig haar neus in de lucht en Rosanna moet tante diep in haar hart gelijk geven.

Willie gebaart een ander idee naar Tanneke en die knikt glimlachend. Het stokje zwaait opnieuw en hups! Daar ligt een stevige schop. Willie maakt een beweging van graven en de prins is niet zo dom of hij snapt de bedoeling.

‘Er onderdoor? Nou, dat lijkt wel de laatste mogelijkheid hè? Graaf mij eens een tunnel, brave borst.’

Maar Tanneke schudt van nee. Ze pakt de schop en duwt hem de prins in de hand. Die begint zuchtend te scheppen.

Tanneke wacht niet af hoe het verder gaat. Ze wenkt haar neef en nicht om weer in te stappen. Ze rommelt wat met het touw. Het zeil bolt. Even later is de torenhoge stekelhaag nog maar een klein puntje, ver achter hen.

‘Nu komt hij er wel,’ zegt tante nuchter, ‘hij had alleen een beetje hulp nodig. Dus Doornroosje krijgt haar prins en die hannes vindt zijn prinses; het sprookje komt helemaal goed. Lees het thuis maar na. Nu kunnen we iets anders gaan doen.’