De vrouw van de burgemeester

 

Burgemeester Allart van Walraven thoe Limburg zat met zijn vrouw Justine aan tafel. Hij keek tevreden rond in de eetkamer, terwijl hij een kers in zijn mond stak. De zon die door de glas-in-lood raampjes naar binnen viel, bereikte gelukkig net niet de grote olieverfschilderijen met de afbeeldingen van zijn voorvaderen, maar scheen welwillend op het damast van het tafellaken en liet het tafelzilver schitteren. Daarbuiten was de tuinman alweer aan het werk, zag hij tot zijn genoegen, want binnenkort zou de Gouverneur op visite komen en dan moest alles er verzorgd uitzien. In de verte zag hij de postbode over de oprijlaan lopen; die was vandaag laat. Hij wierp een blik op de schotel kersen, de lege borden waarop nu wat kersenpitten lagen en op zijn vrouw. Ze zag er uit zoals een vrouw van een burgemeester en adellijk grootgrondbezitter er uit moest zien, stelde hij vast. Nou, ze was van even voorname familie als hijzelf. Hij herinnerde zich zijn trots toen hij zijn naam verbond met die van Van Warmenhoven van Kleef, en de triomf dat hij Justine voor de neus van andere gegadigden had weggekaapt. Wat waren ze toen nog jong! Hij zag toe hoe ze een laatste slokje water dronk en haar servet oprolde. Ze was nu duidelijk een vrouw van middelbare leeftijd. Ouder geworden, en kleurlozer. Haar hele verschijning was bescheiden, van het keurig gekapte grijzende haar tot aan de beschaafde halftinten van haar kleding. Geen vrouw om van te likkebaarden, maar wat wil je, ze waren beiden achter in de vijftig en ze was een goede huisvrouw en een plichtsgetrouwe burgemeesterse. Ze zat in allerlei comités en verenigingsbesturen, had altijd een luisterend oor voor zorgen en noden en deed veel aan liefdadig werk. De dorpsbewoners hielden van haar en het personeel liep met haar weg. Ja, ze was een goede vrouw. Het enige wat hem verdroot was dat ze hem geen kinderen had gegeven. Domme pech, dat hij een onvruchtbare vrouw had getrouwd en dat de familienaam met hem zou ophouden te bestaan. Er was nog een verre neef, uit een zijtak van de familie, maar dat was een onbekwame lummel met de manieren van een barbaar, en de gedachte dat hij de titel en het landbezit zou erven, deed Allart bijna lichamelijk pijn. Maar ach, wat kon je er aan doen? Men moest de beroerdigheden van het leven manhaftig onder ogen zien. En er waren compensaties die het leven toch de moeite waard maakten om geleefd te worden. Hij dacht aan de donkere ogen en de wilde zwarte krullen van Linda uit de nabije stad. Van tijd tot tijd bezocht hij haar; nu ja, dat waren de wilde haren, een man moest af en toe een verzetje hebben. Hij had eigenlijk niet het gevoel dat hij Justine ontrouw was. Het was gewoon een apart staand element in zijn leven. En Justine was nu eenmaal, nou ja, een vrouw waar geen man warm voor liep. Soms schoot het door hem heen dat als ze niet zo braaf was geweest, ze misschien een betere vrouw voor hem had kunnen zijn, maar die gedachte vond hij niet aangenaam.

Ze waren net klaar met de lunch toen de postbode aanbelde. Het dienstmeisje bracht even later een stapeltje brieven binnen, en een niet al te groot pakketje voor Justine. Allart keek zijn post door. Er was niet veel belangrijks bij. Hij nam het horloge uit zijn vestzak en bestudeerde de stand van de wijzers. Hij had nog bijna een uur totdat de twee raadsleden met wie hij een afspraak had, zouden komen. Hij zag dat Justine het pakje nog niet had geopend.

‘Wat heb je daar lieve?’

‘O, dat zijn wat boeken die ik heb laten opsturen.’

‘Zal ik het voor je openmaken?’

‘Als je wilt.’

Hij haalde zijn zakmes te voorschijn. Hij sneed het touwtje door, en het weerbarstige bruine plakband dat het karton bijeenhield. Tot zijn verbazing zag hij dat het pakje vijf dezelfde dunne boekjes bevatte.

‘Maar dit zijn vijf exemplaren van dezelfde titel, Justine. Dat moet een vergissing zijn.’

Zijn vrouw glimlachte kalm.

‘Nee, geen vergissing. Het zijn wat present-exemplaren. Ik heb het zelf geschreven, zie je.’

Nu pas zag Allart dat het achterste deel van zijn vrouws meisjesnaam op de kaft stond. “Verstorven wereld”, door Justine van Kleef.

‘Ik wist niet dat jij zelf een boek hebt geschreven. Wat een geheimzinnige meid ben je toch Justientje, om mij niets te vertellen,’ zei hij gekscherend. ‘Dat heeft je vast veel geld gekost. Hoeveel heb je er voor betaald?’

‘O nee hoor, ik heb het naar een uitgever gestuurd en die zag er wel wat in. Het kost me geen cent.’

‘Mag ik een exemplaar hebben? Ik ben benieuwd naar dit onvermoede talent van mijn echtgenote.’

‘Als je dat wilt; neem er maar één af.’

Allart nam een exemplaar van zijn vrouws boekwerkje mee, samen met de binnengekomen post, en liep naar zijn werkkamer. Hij ging op zijn gemak zitten en stak zorgvuldig een sigaar aan. Toen die goed trok, legde hij zijn benen op het bureau en pakte hij het boekje weer op. Hij had nog even tijd, voor zijn afspraak. Hij bladerde een beetje heen en weer. Het waren gedichten, zag hij, met soms korte stukjes proza er tussendoor. De gedichten waren soms rijmend en kort, soms langer en niet rijmend, met afwisselend korte en lange zinnen. Daar hield hij helemaal niet van, van die experimentele poëzie. Hij las hier en daar een stukje, zodat hij er later iets vriendelijks van tegen Justine zou kunnen zeggen. Hij vond het allemaal niet zo boeiend. Het was wat zoete romantiek, en hij veronderstelde dat de uitgever hier een zeper aan zou hebben. Gedichten verkochten toch al niet zo goed, had hij gehoord. Hij was blij dat Justine haar meisjesnaam had gebruikt, want hij zou het niet prettig hebben gevonden als dit werkje door een of andere recensent werd afgekraakt, terwijl zijn eigen welluidende naam er aan verbonden werd. De afgang tegenover zijn standgenoten en zijn relaties! Maar er zou in elk geval geen tweede werk volgen; niemand kocht dit spul tegenwoordig meer. Hopelijk zou Justine daar niet al te teleurgesteld over zijn.

De klank van de bel, even later gevolgd door het binnentreden van de twee raadsleden, leidde zijn gedachten in een andere richting, en hij vergat het, zoals hij andere onbelangrijke voorvallen vergat. Toen ze die avond aan het diner zaten, herinnerde hij het zich weer.

‘Ik heb je boekje gelezen, Justine,’ zei hij vriendelijk, ‘heel charmant hoor. Verdraaid, misschien word je wel rijk en beroemd.’

Ze glimlachte, een beetje afwerend.

‘Ik denk het niet,’ antwoordde ze nuchter, ‘wat wilden de heren raadsleden vanmiddag?’

‘Ze kwamen mij polsen over mijn standpunt inzake het toewijzen van bouwgrond aan het nieuwe streekziekenhuis,’ zei hij.

Hij was blij dat Justine blijkbaar niet over haar boekje wilde praten, en hij liet het onderwerp tactvol rusten. Hij wilde haar die mislukte sprong in de literatuur niet inwrijven. In de daaropvolgende weken vergat hij het.

 

Maar toen gebeurde er iets merkwaardigs. Een ruime maand later, bij een bezoek aan de stad, dineerde hij weer eens met Linda. Hij zou een paar dagen overblijven om ‘wat zaken af te doen’.

‘Zeg Allart,’ zei ze, ‘heet jouw vrouw niet van Kleef?’ en op zijn bevestigend knikken vroeg ze: ‘heeft zij dan die bundel geschreven waar tegenwoordig iedereen de mond vol van heeft?’

‘Wat bedoel je in vredesnaam?’

‘Nou, ik was laatst op stap met een criticus, en hij had een gedichtenbundel bij zich en zei dat ik die beslist moest lezen. Ik houd helemaal niet van gedichten, je word er meestal moe en triest van. Maar hij zei dat dit het helemaal was. Behoorlijk op het seksuele gericht, zelfs voor deze tijd wel gewaagd, zei hij, maar tegelijk van een lieflijke schoonheid die herinnert aan onschuldiger tijden; ze gaan als warme broodjes over de toonbank. Niet aan te slepen gewoonweg.’

Allart wuifde de opmerking weg alsof hij een lastige vlieg verjoeg.

‘Een burgemeestersvrouw schrijft geen gewaagde boeken vol seks,’ zei hij wrevelig, en Linda ging over op een ander onderwerp. Het werden twee wilde nachten, en het was daarom maar goed dat zijn zakelijke besognes in een goed uur waren afgehandeld. Op de laatste dag lunchte hij in zijn club, want hij wilde de middagtrein terug naar huis nemen. Daar liep hij een oude vriend tegen het lijf.

‘Zo ouwe jongen, hoe is het met je? Hoe bevalt het om de echtgenoot van een beroemdheid te zijn?’

Allart keek zijn vriend eens aan. Hij verbeeldde zich een spottende blik in diens ogen te zien.

‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ mompelde hij.

‘Ach kom op man, hou je niet van de domme. Iedereen weet toch dat Justine van Kleef de meisjesnaam van je vrouw is. Het gebeurt niet vaak dat een gedichtenbundel zo’n succes heeft. Luister eens, Hans Meijdam de literatuurcriticus is hier ook lid geworden; hij wil dolgraag kennismaken met je vrouw.’

Voordat Allart tijd had om tegen te spartelen had zijn vriend al iemand gewenkt en de beide mannen aan elkaar voorgesteld. De literatuurcriticus was een magere vergeestelijkte man met een lang bloedeloos gezicht, precies het type waaraan Allart al op het eerste gezicht een hekel had. Hij hield meer van het type vlezige, goed doorbloede buitenman, gebruind door urenlang paardrijden, golf of cricket. Iemand zoals hijzelf, aan wie het goede leven wel af te zien was.

‘Wat een genoegen om de man van Justine van Kleef te ontmoeten. Ik heb de grootste bewondering voor uw vrouw, meneer Van Kleef. Is zij toevallig ook in de stad, zodat ik persoonlijk met haar kan kennismaken?’

‘Nee,’ zei Allart afwerend, ‘ze houdt niet van de stad, ze is liever buiten.’

‘Ach, dat is pech. Ik had haar graag willen vertellen hoe origineel en fris ik haar werk vind. Heel modern, maar zonder de donkere onbegrijpelijkheid van het postmodernisme. Ze beheerst het klassieke metrum trouwens even goed als het moderne genre. Ik vind er evenzeer de sporen in van Heine, als de invloed van Lucebert.’

Dit was abracadabra voor Allart, die nooit poëzie las en maar zelden literatuurrecensies. Die man was gewoon zo’n misselijke intellectueel, met zijn rare vaktermen.

‘Erg aardig van u om zoveel vriendelijke dingen over dat boekje te zeggen,’ zei hij opstaande, ‘maar ik moet nu weg anders mis ik mijn trein.’

Halve gare, zei hij bij zichzelf toen hij al lang in de trein zat, intellectuele idioot, met al die gekke prietpraat die alleen maar bedoeld is voor andere intellectuele idioten. Het zat hem behoorlijk dwars, en toen Justine na het diner vroeg naar bed was gegaan, liep hij naar zijn werkkamer om toch dat boekje van haar nog eens na te lezen en te bekijken waarom iedereen er zoveel drukte over maakte. Maar hij vond het nergens meer.

 

In de daaropvolgende weken spraken meer mensen hem aan over Justine’s literaire uitbarsting, en Allart werd het een beetje moe om telkens dezelfde afwerende dooddoeners te herhalen. Zelfs bij het bezoek van de Gouverneur kwam het even ter sprake. Maar Justine zag blijkbaar zijn frons. Tactvol leidde ze het gesprek in een andere richting, en tot Allart’s opluchting kwam de Gouverneur er niet meer op terug. Allart wilde er niet met Justine over praten, haar niet vragen of zij zijn exemplaar had opgeborgen. Misschien had hij het wel ergens laten slingeren, en het zou haar beslist kwetsen dat hij zo nonchalant met haar geesteskind was omgesprongen. Hij besloot dat het het beste was, om zelf dan maar een nieuw boekje te kopen. Dat deed hij natuurlijk niet in de boekwinkel van het dorp, want dat zou binnen een dag Justine’s oor bereiken en bovendien een hoop gegniffel veroorzaken. Hij reisde naar de stad zonder zelfs maar een afspraak met zijn vrolijke Linda te maken. Hij hoefde er de stationshal niet voor uit. Al van verre zag hij in de stationskiosk een enorme uitstalling, met grote stapels van Justine’s boekje er omheen.

‘Ik wil daar graag een exemplaar van,’ zei hij aanwijzend tegen de jonge boekverkoper.

‘Nee, u hoeft het niet in te pakken, ik neem het wel zo in mijn jaszak mee.’

Nadat hij had afgerekend, vroeg hij opeens, bijna buiten zichzelf om: ‘Waarom verkoopt dit toch zo goed?’

De jonge man glimlachte. ‘Omdat het pure emotie is meneer. De lezer wordt als het ware meegetrokken in het verhaal, en de oprechtheid van de beleving spreekt iedereen aan. Het is een bestseller. Vooral omdat het waarschijnlijk een eendagsvlieg is.’

Allart staarde hem aan. Zat er een verhaal in die versjes? Dat was hem bij het doorbladeren helemaal niet opgevallen.

‘Wat bedoelt u met eendagsvlieg?’

‘Dat het niet waarschijnlijk is dat deze vrouw ooit nog iets anders zal schrijven. Zij heeft haar levenspijn uitgeschreeuwd, en dat is zo heftig en reëel dat ze dat niet nog eens zal kunnen.’

‘O. Juist. Ik begrijp het.’

Maar hij begreep het helemaal niet. Allart nam in verwarring een kaartje voor de eerste trein terug, en begon meteen in de wachtkamer te lezen. Hij was al een goed eind gevorderd toen zijn trein kwam, en in de eersteklas coupé las hij door. Hij bladerde niet, maar las het ditmaal van kaft tot kaft. Het was niet dik. Voordat hij uitstapte had hij het uit, en nu begreep hij de woorden van de verkoper, alle opmerkingen en de verholen spottende blikken.

‘Verstorven wereld’ was het verhaal, in korte en lange gedichten en verbindende regels proza, van een oudere vrouw die een veel jongere man ontmoet. Hij wordt heftig verliefd op haar, en terwijl zij, met een glimlach om het grote leeftijdsverschil, zijn emotie tracht te temperen, bemerkt ze tot haar enorme schrik dat ze zijn gevoelens beantwoordt. Ze verzet zich ertegen, lange tijd worstelt ze met een emotie die zo groot is als ze nooit eerder heeft ervaren, maar uiteindelijk bezwijkt ze voor zijn liefdesverlangen, evenzeer als voor het hare. Er volgt een gelukzalige tijd van vervulde liefde, van heimelijke ontmoetingen en gestolen uurtjes. Blijkbaar duurt die verhouding langer dan ze had verwacht, want één gedicht beschrijft dat er jaren zijn verstreken en dat hun liefde toch nog zo nieuw is als in het begin. Maar tegelijk mijmert ze over de tijdelijkheid van dit alles. Zij, een getrouwde vrouw en zoveel ouder, ziet in dat het uiteindelijk niet zal duren, dat er een eind aan zal komen dat haar hart zal verscheuren. En dat einde komt, maar anders dan ze verwacht. Haar jonge minnaar laat haar niet in de steek voor een veel jongere geliefde, zoals ze steeds heeft gevreesd. Hij sterft bij een verkeersongeluk. Dan volgt de moeilijkste tijd, een periode van rouw en diepe smart die niet mag worden getoond, die in het verborgene moet worden gedragen. Naar buiten toe, en zelfs in haar eigen huis, moet haar leven zo voortgaan als het ogenschijnlijk altijd is gegaan. Ze verbijt haar verdriet, niemand hoort de smartelijke klacht van haar hart, niemand ziet de stille tranen die ze in de nacht in haar slaapkamer schreit. Het boek eindigt met een verstilling. Het laatste gedicht vertelt dat ze nu, na lange jaren van verdriet, eindelijk tot berusting is gekomen. Dat ze beseft gelukkig te zijn dat ze dit heeft mogen meemaken, ook al kon het niet duren. Haar geliefde is gestorven zonder de bitterheid te kennen van een liefde die afneemt, kwijnt en voorgoed verdwijnt. En zij, die nog leeft, draagt die ongeschonden, puur gebleven, nooit uitgebluste liefde met dankbaarheid in haar hart mee…

 

Allart stapte uit de trein, maar hij kon niet rechtstreeks naar huis gaan, hij moest even op adem komen en nadenken. Hij koos een wandelpad dat direct buiten het dorp voerde, dwars door de velden en bossen in de omtrek. Hij wilde niemand zien. Het verhaal gonsde door zijn hoofd, het irriteerde en stak. Het was zonneklaar voor hem dat Justine de werkelijkheid had beschreven, dat ze een minnaar had gehad. Dit had zijn goedige grijze muis nooit kunnen verzinnen, daartoe ontbrak haar de fantasie. Maar des te meer stak de vraag hoe dit had kunnen gebeuren. Hoe was het mogelijk? Zijn brave Justine in een clandestiene affaire, in een heftige liefdesomarming met een jonge vent. Hij kon het zich niet eens vóórstellen. Het had blijkbaar jaren geduurd zonder dat hij er iets van had gemerkt, en ook van dat uitzinnige verdriet had hij geen enkel teken opgevangen. Hij pijnigde zijn hersens in een poging om zich iets te herinneren, maar er was niets. Het moest al jaren en jaren geleden zijn, want uiteindelijk was ze tot rust gekomen. En had ze er dat verdraaide boek over geschreven! Hij stond voor de hele wereld voor aap, verdorie! Wat moest hij nu doen? Hoe kon hij voortgaan met naast Justine door te leven alsof er niets aan de hand was? Maar – wat moest hij anders? Kòn hij voortleven zoals de afgelopen maanden, toen hij nog in zalige onwetendheid had verkeerd? Kon hij dat opbrengen?

Het was al avond toen hij de buitendeur achter zich sloot, en Justine kwam de hal in.

‘Wat ben je laat, lieve. Ik zal Dina zeggen om over vijf minuten het diner op te dienen. Dan heb je nog even tijd om je handen te wassen.’

Haar stem was vriendelijk als altijd. Dat verbaasde hem eerst, totdat hij bedacht dat de verandering in hemzelf zat. Dat boekje was immers al maanden geleden uitgebracht, en zij kon niet weten dat de inhoud ervan pas vandaag tot hem was doorgedrongen. Hij probeerde haar voorbeeld te volgen en gewoon te doen, zijn leven te leven zoals voorheen. Het ging hem niet gemakkelijk af. Na een week waarin hij zich steeds ongemakkelijker begon te voelen, reisde hij opnieuw naar de stad. Hij had een afspraak op de club gemaakt met hun goede vriend Reinoud, die advocaat was. Na de begroeting en de gebruikelijke pourparlers kwam Allart snel ter zake.

‘Je weet van dat boekje wat Justine heeft geschreven, neem ik aan?’ zei hij behoedzaam.

Reinoud glimlachte, maar hield daar meteen mee op toen hij Allart zag fronsen.

‘Uiteraard, dat is niet veel mensen ontgaan,’ zei hij effen.

‘Dan begrijp je me wel als ik zeg dat ik van haar wil scheiden,’ zei Allart kortaf.

‘Wàt? Dat meen je toch niet in ernst?’

‘Ja, wel degelijk. Ze heeft me bedrogen, ze heeft het nota bene allemaal zelf opgeschreven, en ik sta voor het oog van de hele wereld voor paal.’

‘Waarom denk je dat ze iets waargebeurds heeft geschreven? Voor hetzelfde geld is het pure fantasie. Dat genre wordt ‘fictie’ genoemd, om het te onderscheiden van waargebeurde verhalen.’

‘Geloof jij dat dit fictie is? Werkelijk?’

De advocaat ontweek zijn ogen. Hij ging even verzitten.

‘Hoor eens ouwe jongen, als je wilt scheiden moet je een of andere scheidingsgrond opgeven. Al is het maar zoiets onnozels als ‘onverenigbaarheid van karakters’, of ‘vervreemding’. Maar een rechter polst altijd of er geen verzoening mogelijk is. Als je geen aperte leugens wilt vertellen dan zul je moeten poneren dat haar boek geen literair verzinsel is, en moet je aanwijzingen zien te vinden van de verhouding zelf, anders maak je jezelf compleet belachelijk. Maar zelfs als het echt waargebeurd is, dan is die jongeman al jaren dood. Het zou iets van tien tot twintig jaar geleden zijn. En zelfs al zou Justine alles toegeven, wat gezien haar oprechte aard niet denkbeeldig is, wat schiet je er dan mee op? Een echtscheiding zal jouw naam beschadigen en voor haar vooral goede reclame zijn voor haar boek. Maar als je dat per se wilt doorzetten…’ Reinoud zweeg even, ‘…dan moet je echt naar een andere advocaat gaan. In dit geval kan ik je niet terzijde staan, en haar op jouw bevel zwartmaken. Daarvoor heb ik teveel achting voor haar.’

Allart zat hem somber aan te kijken. Het begon tot hem door te dringen dat Justine hem eigenlijk een enorme poets had gebakken met dat boek. Als het niet hemzelf had betroffen had hij er hartelijk om kunnen lachen. Maar nu…

‘Had ze verdorie maar een schuilnaam gebruikt,’ zei hij opeens nijdig.

‘Ze heeft een deel van haar meisjesnaam gebruikt,’ pareerde Reinoud vriendelijk, ‘en ze heeft vast gedacht dat dat voldoende anonimiteit gaf. Als het niet zo’n onverwacht succes was geworden, was dat ook afdoende geweest, en had niemand er naar getaald.’

‘Ik heb het gevoel dat ik haar nooit meer recht in de ogen kan kijken,’ mompelde Allart.

De advocaat stond op en klopte hem op de schouder.

‘Waarom niet kaerel? Jij bent haar ook niet bepaald trouw geweest, dat is op de club algemeen bekend. Jullie staan min of meer quitte. Het verhaal serieus nemen en scheiden, betekent dat je voorpaginanieuws wordt. Nu ben je de echtgenoot van iemand die een literair hoogstandje heeft geproduceerd. Niet meer en niet minder. Waarom zou je er een scandaleuze draai aan geven? En vergeet niet hoe vergroeid jullie levens zijn. Justine is veel belangrijker in je leven dan je denkt. Ze doet zo veel voor jou en voor het dorp. Je zou je bar eenzaam voelen als ze bij je weg ging. Je moet haar en haar boek juist hemelhoog prijzen. Vertel iedereen hoe trots je er op bent dat je vrouw zo’n mooi verhaal heeft geschreven. Zo’n houding brengt de mensen aan het twijfelen, of het niet toch allemaal verzonnen is. Als er niets te gniffelen valt, is iedereen het binnen de kortste keren weer vergeten. Zelfs de literaire kritieken zijn de volgende week alweer verouderd. Net als de bladen waarin ze geschreven zijn. Mensen hebben maar zo’n kort geheugen.’

Allart zat wat voorovergebogen; hij tuurde peinzend naar buiten. Eindelijk keek hij op.

‘Ik geloof wel dat je per saldo gelijk hebt,’ zei hij langzaam, ‘ik denk dat ik dan maar gewoon verder probeer te leven alsof er niets is gebeurd.’

Zijn vriend glimlachte nu breed. ‘Héél verstandig van je.’

Ze stonden op en schudden elkaar de hand.

‘Weet je Reinoud,’ zei Allart op diezelfde peinzende toon, ‘er is één ding dat ik nooit zal kunnen begrijpen. Wat heeft die vent in vredesnaam in haar gezien?’

 

Uit: De blauwe tegel en andere verhalen