Waarom zal er altijd geloof in een Opperwezen blijven?

 

 

Omdat godsgeloof leidt tot godsdienst - en dat laatste is een menselijke constructie, bedoeld om vast te leggen wat goed en verkeerd is; hoe je je leven moet inrichten; aan welke regels, aan welke autoriteit je moet gehoorzamen. Gesanctioneerd door de geestelijkheid als vertegenwoordigers van het Opperwezen, en meestal ook door de wereldlijke autoriteiten.

 

Omdat zonder zo’n leefregel de wereld een nog ergere chaos wordt dan het toch al is.

 

Omdat een leefregel die louter door mensen wordt bedacht, dus zonder de sanctionering van een Opperwezen, waar het enigszins kan door mensen wordt overtreden. Kijk maar naar de staatkundige ordeningen, de wettenstelsels. Mensen houden zich alleen aan de wet als de pakkans groot, en de bestraffing scherp is. En zelfs dan nog niet altijd…

 

Omdat een bestaand, opgelegd normen- en waardestelsel gemakkelijker is na te leven dan elke keer bij jezelf te rade gaan wat wel en wat niet in overeenstemming is met je eigen geweten. En omdat het in een dicht opeengepakte samenleving handig is als je er redelijk zeker van kunt zijn, dat de meerderheid van de anderen zich ook aan die opgelegde afspraken houdt. Ga je stoppen voor een rood stoplicht dat midden in de nacht op een overzichtelijk kruispunt in een volkomen verlaten straat brandt? Waarschijnlijk niet. Maar overdag ben je blij dat iedereen zich er aan houdt, en doe je dat zelf ook.

 

Dit zijn de praktische voordelen van een godsdienstig systeem. Het nut van de buitenkant, de verpakking, zeg maar. En dat praktisch nut is niet gemakkelijk te overschatten. Dat zien we in alle wrangheid in onze postmoderne samenleving, waarin nu op zo grote schaal, en reeds gedurende enige generaties, zonder godsdienstige leefregel wordt geleefd. De meerderheid heeft nog een besef van normen en waarden, al is het bewustzijn dat ons rechtsgevoel uit het christendom voortkomt nauwelijks meer aanwezig. Maar we zien in toenemende mate wat er gebeurt als de remming van normen en waarden wegvalt. Het ergst is het merkbaar aan de toenemende criminaliteit en aan wat we zinloos geweld noemen. Het neemt hand over hand toe. Of lijkt dat maar zo, door de snelle en accurate berichtgeving van de moderne media?

 

Maar er zijn natuurlijk ook gevoelsmatige en religieuze redenen tot geloof. Een mens kan zich ten diepste bewust zijn, dat ‘er meer is tussen hemel en aarde’, dat niet alles uit te rekenen en te beredeneren valt. Er is méér, zegt men dan. Hoe en wat? Ja, waarom leef ik? Wat is de zin van dat leven van mij? Moet ik er zelf zin aan geven? Hoe doe ik dat? De één zoekt het in vrijwilligerswerk, of in burenhulp. De ander wordt dokter, verpleegster, priester, sociaal werker, leraar of ambulance-chauffeur. En al die andere helpende en dienende beroepen en tijdsbestedingen. Een derde ziet geen duidelijke zingeving en leeft er maar op los. Want morgen kunnen we wel dood zijn.

Geloof in ‘het Hogere’ hoeft niet per definitie godsgeloof te zijn. Een mens kan ook geloven in Positief Denken, het Waterman tijdperk, Meditatie, Yoga, of de Kracht van het Goede. Of in het Toeval, de Voorzienigheid, of het Lot, door pessimisten Noodlot genoemd.

Maar vrijwel ieder levend mens houdt zich af en toe bezig met die vragen van zin en zijn. Waartoe zijn wij op aarde (niet toevallig de eerste vraag van de catechismus)? Wat moeten we met dat leven? Wie wijst ons de weg? En wat gebeurt er als we doodgaan? Is er een hemel, een vagevuur, een hel? Zal je ziel in een ander lichaam worden wedergeboren? Lost je ziel op in de wereldgeest, en kan die daar nog iets? Of is de dood het einde van het zijn, en van de zin?

Gekke gedachte: Over 100 jaar is er vrijwel niemand meer over van de thans levenden, behalve die paar heel oude besjes. Elke honderd jaar blijkt er een heel nieuwe wereldbevolking te zijn aangetreden. En weer. En weer. Het gaat maar door, in gestaag groeiende aantallen. Toch gaan we door met het opvoeden van onze kinderen, het wieden van de tuin, het lappen van de ramen, het vervullen van al onze burgerplichten, het sturen van kerstkaarten, het invullen van ons belastingformulier, het maken van fouten, het juichen bij sportwedstrijden, het knippen van onze nagels en het schoonvegen van ons eigen straatje. Het nut van al onze handelingen is afgrijselijk beperkt. Waarom doen we het dan toch? Wat drijft ons? Waarom? Waarschijnlijk omdat we in het nut ervan geloven, omdat we in de zin van ons leven (willen) geloven.