Waarom het christendom tot de ondergang is gedoemd– een zienswijze

 

Het christendom is gedoemd ten onder te gaan.

Dat is een harde uitspraak.

Laat ik die stelling - want meer dan dat is het vooralsnog niet - eens handen en voeten geven.

 

Ik wil beginnen met voorop te stellen dat ik het niet heb over de geloofsbeleving van gelovigen - van welk geloof dan ook. Men gelooft in een zekere heilsleer, een heil gegeven door een Opperwezen met of zonder naam, al dan niet in ‘menselijke’ gestalte. Dan noemt men zichzelf een gelovige. Of men gelooft daarin niet. Dan beschouwt men zichzelf als ongelovig, of andersgelovig. Daarnaast is er een grote groep twijfelaars. Dat geheel is wat ik de geloofsbeleving noem en waarover ik verder niet wil uitweiden.

Geloven of niet geloven vormt geen onderwerp van deze discussie.

Wat ik wil analyseren is het godsdienstig systeem dat christendom heet.

 

Elke godsdienst steunt op een aantal onderliggende principes. Ook al zijn de gelovigen zich daarvan in het dagelijks leven lang niet altijd bewust, daarom zijn ze er nog wel. Wat zijn de onderliggende principes van godsdiensten in het algemeen, en van het christendom in het bijzonder?

Bij elke monotheïstische godsdienst (en bij een aantal polytheïstische evenzeer) draait de kern van de zaak om het geloven in iets of iemand of meerdere iemanden die groter en hoger is/zijn dan de menselijke maat, goddelijk dus onsterfelijk, en die een zekere invloed op ons leven en onze leefomgeving kan/kunnen uitoefenen.

Het godsdienstig systeem, de godsdienstpraktijk, is het structureren van een leefregel rond die geloofskern. Gelovend wat men gelooft, hoe leeft men dan het beste volgens de goedkeuring en goede wil van die hogere macht of machten? Hoe leeft men een ‘goed’ leven? Hier komen twee zaken om de hoek kijken die bij elke godsdienst terug te vinden zijn.

Namelijk 1het normatieve element: wat is goed en wat is niet goed of zelfs slecht? en 2de verbinding met het dagelijkse aardse leven: Hoe richten we, wij gelovigen in datzelfde geloof, ons dagelijks aardse leven zodanig in dat we zoveel mogelijk accorderen met dat goede, binnen onze kleinmenselijke vermogens?

 

Omdat de godsdienstpraktijk niet een puur individualistische keuze is, als een eigen beleving die losstaat van andere mensen, maar integendeel onlosmakelijk is gekoppeld aan een godsdienstig voorgeschreven maatschappelijk gedrag, zal elke godsdienst de neiging hebben

  1. tot ‘zieltjes winnen’ (immers, hoe meer zielen in een gemeenschap hetzelfde geloof aanhangen, des te krachtiger kan de godsdienstige leefregel worden opgelegd, gecontroleerd en gesanctioneerd) en
  2. tot verstarring. Want regels, eenmaal gesteld, moeten zo ongeveer ‘eeuwigheidswaarde’ hebben.

 

Een van de belangrijkste voorwaarden voor het ‘winnen van zieltjes’ en voor de acceptatie van de regels bij oude en nieuwe gelovigen, is duidelijkheid en een zekere mate van interne logica. Ook al wordt van de gelovige een zekere mate van ‘geloven in’ gevergd, dan nog kan het godsdienstig systeem niet helemaal los worden gezien van aardse menselijke logica. De leefregel (het godsdienstig systeem) moet dan ook in overeenstemming zijn met, en dienstig zijn aan, het aardse leven. Het kan daar in elk geval niet lijnrecht tegenin gaan. Bij voorbeeld: Een prediker van een denkbeeldige nieuwe leer die vereist dat de mensen zonder kleren moeten rondlopen omdat ze zo geboren zijn, zal buiten de warmste landen van deze aardbol weinig aanhangers vinden. Men laat zich nu eenmaal niet massaal doodvriezen omwille van de daagse geloofsregel. De regels der godsdienstige praktijk moeten aansluiten bij de omgeving en zij moeten, bij wijze van spreken, zelfs zinvol zijn als men geen gelovige is. Zoals de reinigings- en voedselvoorschriften in Jodendom en Islam, in de subtropische omstandigheden van hun bakermat. Dit overtuigt twijfelaars nu juist van het nut en de zin van de leefregel, en dus (!?!) van de juistheid van de geloofskern waaromheen die leefregel is opgebouwd.

Maar regels, eenmaal afgesproken en vastgelegd, kunnen niet telkens worden veranderd. Dat brengt mensen maar in de war. Zeker in een tijd zonder TV, radio, internet en mobieltjes, bereikte een priester niet iedereen. Voordat je het weet heb je versplintering, schisma’s en verwijdering. Regels leiden dus bijna per definitie tot verstarring. Ook geloofsregels.

 

Kijken wij vanuit deze algemene stellingen naar het christendom dan wordt vrijwel meteen zichtbaar waar de knelpunten zitten.

 

  1. Het christendom draagt zijn eigen tegenstellingen en onlogica in zichzelf mee - in zekere zin is het daarom zelfvernietigend.

Waarin gelooft het christendom? Wat is de kern van het christelijke geloof? Volgens zijn eigen leer, ‘in de ene en enige God, - God de Vader en Jezus de Zoon en de Heilige Geest’. Datgene wat wij de Drie-eenheid noemen.

Het is een misvatting dat de historische mens Jezus zich als Gods lijfelijke zoon beschouwde, een unieke situatie die veronderstelt dat een onsterfelijke godheid bij een sterfelijk wezen een kind verwekte dat zowel mens als god zou zijn. De kerk heeft altijd grote moeite gehad met het duiden van deze goddelijke paringsdaad die NERGENS in de bijbel wordt genoemd of omschreven. Er is sprake van een bezoek van de aartsengel Gabriël aan Maria, en de kerk heeft dit bezoek, deze aankondiging van de geboorte van een bijzonder kind, gedateerd als zijnde negen maanden voor de geboorte. (Moeten we, met het oog op die dracht van negen maanden, dan niet - in plaats van god zelf - de aartsengel als een soort van spirituele of zelfs lijfelijke vader zien? Of is dat nou weer te aards gedacht?) Waar Jezus zich Gods zoon noemt, spreekt hij volgens moderne Bijbelvorsers in overdrachtelijke zin, zoals in de parabels. En zoals in het christelijke westen iedere gelovige mens zich in overdrachtelijke zin een kind van god kan noemen, zonder daar een genetische bewijslast aan te willen koppelen.

 

De leer stelt verder nadrukkelijk dat het aanbidden van andere goden verboden is, dat veelgodendom een afkeurenswaardige zaak is, want ‘er is maar één God’. Die ene God die in drie ‘onderdelen’ uiteenvalt, het zij met alle respect gezegd, is een onmogelijk te vatten begrip. Vooral omdat de Heilige Geest als aparte entiteit nergens als zodanig in de Bijbel wordt genoemd, laat staan wordt verduidelijkt. (zelfs het Pinksterverhaal laat zich zo begrijpen dat de Heilige Geest gods eigen adem is, gods geest) Want wat is het godsbegrip, wat is god, anders dan een geheiligde goddelijke Geest?! Wie of wat is dan die separate heilige Geest die aan hem is nevengeschikt? Zelfs de kerkvader die de drie-eenheid heeft ‘uitgevonden’ en die in zijn geschriften de drie-eenheid heeft proberen te verhelderen, heeft met die vraag geworsteld zonder ooit tot een duidelijke uitspraak te komen.

De ‘uitvinding’ van de Drie-eenheid had echter wel een aardse reden.

De jonge christelijke kerk heeft aansluiting proberen te vinden bij het Keltische denken in triaden (drie-dingen, zaken die uit drie elementen bestaan en goden die in eenheden van drie te werk gingen), opdat het nieuwe geloof des te gemakkelijker door de heidense bevolking van Europa zou worden overgenomen. De Kelten zaten van Iberië en noord-Afrika tot op de Britse eilanden, van Frankrijk en midden-Duitsland tot aan klein-Azië; ze hebben zelfs ooit Rome ingenomen en gebrandschat. Het overtuigen van de Kelten was dus belangrijk in bijv. Augustinus’ tijd (dwz. de vierde eeuw na christus, toen het Romeinse rijk al in verval was). De kerkvaders bestudeerden de Bijbel om een christelijke triade te vinden die het zou kunnen opnemen tegen alle heidense triaden. God de Vader en Jezus de Zoon moesten daar zeker deel van uitmaken; maar waar was het derde element? Maria de moeder was al te nadrukkelijk een menselijk wezen. En zelfs al had de kerk haar meteen heilig verklaard, het vrouwonvriendelijke Paulinisme wilde geen vrouw in de triade. Er mochten geen zwakheden of menselijke twijfels worden ingebouwd! De Kelten verwachtten van hun goden dat ze krachtiger en zelfverzekerder zouden zijn dan zij zelf; kracht en zelfverzekerdheid waren bewonderde eigenschappen. De Kerk dacht in de beschrijving van Pinksteren, met de Heilige Geest een aanvaardbaar, sterk derde element te hebben gevonden. Zonder te reflecteren op de diepere betekenis van deze ‘vondst’, heeft de kerk zonder het te willen een religieus monstrum geschapen. Immers, strikt doorgeredeneerd zouden de Vader en de Zoon dan dus Geest-loos zijn… En zo niet, waarom dan de toevoeging van de Heilige Geest? En überhaupt: wat is de functie van de Heilige Geest in het goddelijk of aards bestel? Wat kan de Geest dat God niet zelf kan? In de exegese wordt de Heilige Geest een geloofswaarheid genoemd en verder doodgezwegen. (In simpel Nederlands gesteld: dat moet je maar kritiekloos geloven!)

 

Een ander probleem: Wie is de Zoon, waarin de christen zegt te geloven en wiens titel van ‘christos’ (=gezalfde, d.w.z. koning) zelfs als algemene geloofsnaam werd gebruikt? Zoon van God dus goddelijk? Geboren uit een mens dus menselijk? Dat is een nog veel groter probleem. Het christendom leert dat Jezus de zoon van god is. Goddelijk en tegelijk menselijk. Sterfelijk en tegelijk onsterfelijk. Nu kan men de gemiddelde mens misschien veel wijsmaken, maar dit strijkt tegen elke logica in. Want sterfelijk en onsterfelijk zijn begrippen die elkaar uitsluiten. Tegenstellingen. Hier bestaat naar menselijk begrip geen en-en. Het is een kwestie van of- of.  Zelfs als men ervan uitgaat dat ‘geloven’ iets anders is dan rationeel redeneren, dat het gaat om een zich vertrouwend overgeven aan de wijsheid van wat groter is dan menselijk begrip, dan nog maakt aperte onlogica het de mensen wel erg moeilijk om dit te aanvaarden.

Ook een geloofsleer bestaat uit woorden, uit taal, aardse taal die net als alle andere taalgebruik onderworpen is aan de taalwetten van grammatica en spelling en volgorde, die in logisch verband aaneengeregen moeten worden. De gelovige in spé moet eerst (taalkundig) begrijpen wat er staat, dwz. de woorden vertalen in begrippen die hij kan aanvaarden, voordat hij in de boodschap kan gaan geloven! Een geloofsleer moet dus begrijpelijke taal zijn en een zekere interne logica bevatten. Het christendom is daarmee, in tegenstelling tot alle andere wereldgodsdiensten, wel een erg ‘moeilijk’ geloof. Als ‘god’ al een moeilijk voor mensen te vatten begrip is, dan is deze drie-eenheid, die in geen enkele andere wereldgodsdienst voorkomt, ook niet in het Joodse geloof waarvan het christendom is afgeleid en evenmin in de later ontstane Islam, een tegenstelling in zichzelf. Let wel: het gaat hier om de KERN van dat christelijke geloof!

 

  1. Het christendom is geen originele godsdienst.

Het is voortgekomen uit het joodse geloof en ontstaan als gevolg van misverstanden, onbegrip en bewuste geschiedvervalsing. De figuur van de historische Jezus is als het ware door Paulus herschreven. De historische Jezus was een Esseen, een Joods fundamentalist die terug wilde naar de basis, dwz naar de strikte wetten van Mozes, naar het geloven in en aanbidden van de oudtestamentische Jahweh god. Geen tittel of jota mocht aan de oudtestamentische bijbelboeken en aan de Joodse wetgeving worden veranderd. Jezus’ godsbeeld was de oudtestamentische God der wrake. De soepelheid waarmee Sadduceërs en Farizeërs de wet naar eigen inzicht ‘interpreteerden’ was hem een doorn in het oog. Met zijn strenge opvatting van de Mozaïsche wetgeving was Jezus een rebel tegen het erkende religieuze gezag in zijn tijd, dat sterk onder helleense invloeden stond. Hij wilde terug naar de bron, naar het geloofsfundament dat Mozes had neergelegd. Omdat wat hij zei zo populair was onder het volk, werd hij door het establishment van zijn tijd gehaat. De Joodse hogepriesters gebruikten de Romeinse bezetters om van hun meest gevreesde Joodse tegenstander af te komen. En die speelden de bal deskundig terug. Maar Paulus, de man uit het sterk gehelleniseerde Tarsus (tegenwoordig Turkije) was er niet de man naar om achter een ‘loser’ aan te hollen. Hij zag de kruisiging als de ultieme vernedering. Paulus (die Jezus nooit bij leven had ontmoet) bedacht na zijn eigen bekering (en in zijn eigen belang) een heel andere Jezus. Dat was de mythische figuur Jezus die het Jodendom wilde moderniseren, die uitging van een liefhebbende god de Vader. Paulus maakte van Jezus de grondlegger van een heel nieuwe godsdienstige opvatting. Hij vervormde zowel Jezus’ karakter als zijn opvattingen en de uitingen daarvan, en bracht zowel mondeling (in zijn zendingspreken) als schriftelijk (in zijn vele brieven en andere geschriften)  een nieuwe figuur tot stand die al bij zijn ‘geboorte’ was misvormd. De ultieme nederlaag van de kruisiging werd veranderd in een lijden ten behoeve van de hele mensheid.

 

  1. Het Christendom is gebaseerd op de Bijbel. Een verzameling teksten, opgeschreven door mensen, en een aantal keren geselecteerd en hergegroepeerd, door MENSEN. Een Evangelie is een verhaal over Jezus’ aardse leven. Er staan er vier in de Bijbel (Mattheus, Marcus, Lucas, Johannes) waarvan zelfs de oudste pas in de tweede eeuw op schrift is gesteld, zeker 60 jaar na Jezus’ kruisdood. Maar er zijn tientallen Evangeliën geweest (waaronder het Evangelie van Petrus, van Thomas, van Maria, van Tobias, van Judas etc etc ), die uit dezelfde of eerdere (!) tijd stammen en die grote verschillen vertonen met degene die in de Bijbel zijn opgenomen. Wie maakte die keus? Wie besliste wat er wel of niet in mocht? En op grond van welke motivering? Door moderne bijbelvorsers wordt nu aangenomen dat op Paulus’ aangeven en volgens zijn opvattingen de boeken van het Nieuwe Testament tot stand zijn gekomen of herschreven, waarbij passages die niet strookten met de inmiddels zich ontwikkelende Paulinische heilsleer werden vervormd of zelfs weggelaten. Latere kerkvorsten hebben zich over de zgn. apocriefe Evangeliën gebogen, en opnieuw geselecteerd (en mogelijk ook herschreven). Zo is bijvoorbeeld aantoonbaar gebleken dat het Evangelie van Marcus is vervormd. Er zijn delen uit weggelaten, en delen bijgeschreven door anderen.

Geschiedvervalsing? Inderdaad. Om slechts één aantoonbaar voorbeeld te noemen: De Paulinische Jezus houdt ons voor dat God een liefhebbende vader wil zijn, en dat liefde het uitgangspunt zal zijn voor een goede levenshouding (een vijand de andere wang toekeren…) Maar uit bijbelteksten blijkt dat niet te rijmen met een Jezus die geen tittel of jotta van Mozes’wetgeving veranderd wil zien (waarin de God der Wrake domineert) en die zich niet ontziet om geldwisselaars met een zweep de tempelhof uit te ranselen. En die zijn volgelingen aanraadt om zich te bewapenen, een zwaard aan te schaffen. Hoezo liefde, en de andere wang toekeren? Hieruit blijkt dat de vervalsers gelukkig niet foutloos te werk zijn gegaan. Ze hebben een aantal passages niet herkend als strijdig met andere.

Bijbelvervalsing, dat is een gruwel voor elke christen. De Bijbel is het voornaamste schriftelijke houvast voor de geloofsleer. Als zelfs die bron is besmet, hoe kun je dan zuiver water drinken? Maar hier en daar schemert toch de historische Jezus er door heen, zoals uit het voorbeeld blijkt, en zijn uitspraken zijn niet allemaal verwrongen zoals Paulus dat wenste. Reden tot veel onenigheid in de jonge kerk.

De opvatting van de Jezus-figuur als zowel God als mens, komt eveneens van Paulus, en ook deze ondoordachte uitspraak heeft vanaf het begin voor verwarring gezorgd. Al in de eerste eeuwen van het christendom werden er speciale concilies gehouden over de vraag of Jezus wel allebei tegelijk kon zijn. Was hij toch meer goddelijk? Moest hij toch meer als een sterfelijk mens worden gezien? Men kwam er niet uit. Als hij alleen god was, dan kon hij niet het menselijk lijden ervaren zoals de bijbel ons dat leert, en hij kon evenmin sterven. Als hij alleen mens was, wat was hij dan méér, dan een profeet die het godswoord verkondigde? Wat tilde hem dan uit boven andere profeten? De suggestie van half-goddelijk riekte teveel naar het heidense Griekse veelgodendom, met zijn goden, halfgoden en heroën. Uiteindelijk nam de kerk het dogma aan, dat Jezus zowel volledig goddelijk als volledig menselijk was. Dus volledig onsterfelijk EN volledig sterfelijk. Er werd voorbijgegaan aan de mogelijkheid om de term ‘zoon van god’ als symbolisch op te vatten. En dat terwijl het christendom zelf leert dat alle gelovigen kinderen van één vader zijn, gods kinderen dus. Daarvoor hoeft die god niet speciaal onze eigen aardse moeder fysiek te bezwangeren, de symboliek volstaat. Met uitzondering dan van die ene, zo centrale figuur in de geloofsleer. Volgt u het nog?

 

  1. Het jonge christendom van de eerste eeuwen heeft zich, in zijn poging tot zelflegitimatie, allerlei heidense, vooral Keltische geloofsbegrippen toegeëigend, opdat hun oude geloofsopvatting ‘gemakkelijk’ kon worden vervangen door deze nieuwe. Met als resultaat een verdere ‘vervuiling’ van de leer.

De drie-eenheid is al genoemd.

Verder werden heidense vruchtbaarheidsgodinnen gemakkelijk vervangen door Maria. In talloze mediterrane landen vindt men in kerken een zgn.’zwarte’ madonna. Vreemd genoeg wordt deze aangeduid als de Heilige Maria. En nu kan men de Joden van alles aanwrijven, maar niet dat ze een negroide uiterlijk hebben. Een vreemde vervorming. Omgedoopt afgodsbeeld?

Andere heidense goden en godinnen werden vervormd tot christelijke heiligen (en met die heiligen kwam nog weer een ander pragmatisch element de zuiverheid van de christelijke leer vervuilen. In de Bijbel worden wel engelen genoemd maar nergens staat iets over heiligen!). Heidense feesten werden vervangen door christelijke. Zo werd het Keltische midwinterfeest of Joelfeest op den duur vervangen door het Kerstfeest (het woord kerst is afgeleid van krist, christus) al werd de geboorte van christus lange tijd in de eerste week van januari gevierd. En zou het toeval zijn dat het in (Gallisch=Keltisch) Frankrijk Noël werd genoemd, een naam die bijna gelijk is aan Joel? Het Paasfeest werd in de eerste eeuwen op een vaste datum gevierd; het moest het Walpurgis- en het Belteannefeest vervangen (dat koppel van feestdagen duurde drie dagen, zoals alle grote Keltische feesten; het getal drie was heilig. Dat blijkt ook wel uit de talloze Keltische triaden. In katholiek/christelijk Europa worden hier en daar nog altijd een tweede en een derde Paasdag gevierd, net als een tweede en derde Kerstdag en Pinksterdag. In Nederland is de derde dag nagenoeg verdwenen. Alleen de Zaanstreek kent nog Pinksterdrie.

Pas na eeuwen van inburgering besloot de kerk Pasen te koppelen aan de stand van de maan. Allerzielen en Allerheiligen waren het christelijk alternatief voor het Keltische Halloween en Samhainn. En Sint Jansdag op 23 juni moest de Keltische zomervuren verdrijven. Nog altijd worden in Engeland en Frankrijk op Sint Jansdag grote vuren aangestoken, zoals in voorchristelijke tijden (vuur verdreef volgens de Kelten de boze geesten. Ook dat begrip werd door de katholieke kerk overgenomen: heksen en ketters – immers boze geesten, of mensen bezeten van boze geesten - werden verbrand). Het Walhalla, de woonplaats van de goden, werd als ‘de hemel’ aangeduid. De belangrijkste Keltische geloofsbegrippen waren hiermee wel ondergeschoffeld onder een christelijk vernis. Maar het gewone volk bleef nog eeuwenlang de heidense namen gebruiken, al kwamen ze niet in opstand tegen de andere aanduidingen. Ze knielden voor een Mariabeeld en prevelden een gebed tot Brigit of Nehalennia. Het zou wel in het goede oor terecht komen…

En het (heilige Keltische) getal drie zit nog altijd in talloze spreekwoorden en ‘bijgelovige’ handelingen. ‘Alle goede dingen in drieën’, ‘driemaal is scheepsrecht’, ‘een-twee-drie-ingodsnaam’, driemaal een bepaalde handeling verrichten om onheil af te weren, de drie wensen in sprookjes, de drie kansen of gevaren in sagen en legenden. Volkscultuur heeft diepe wortels.

 

Ondertussen kan men zich afvragen, met al die overkapte heidense elementen in het christendom, hoe Keltisch, hoe Paulinisch of hoe christelijk is dat christendom nu eigenlijk? Hoe vervuild, of hoe authentiek-bijbels? De kern van een geloof moet haar kracht uitmaken, evenals de zuiverheid in de geloofsregel. Maar de kern van het christendom is haar grootste zwakte, en de geloofsregel is niet zuiver, om het mild te zeggen.

 

  1. De christelijke leefregel sluit niet (meer) aan bij wat in maatschappelijke zin nodig of wenselijk is.

Zelfs al zou het christendom geen enkele authenticiteit meer in zich dragen, dan nog kan het, zowel als geloofsleer alsook als geloofspraktijk, van grote betekenis zijn voor de aanhangers. Het kan structuur geven aan hun levens en hun opvattingen, een houvast dat de meeste mensen, bewust of onbewust, nodig hebben om sturing te geven aan hun beslissingen en hun levensloop. Maar dan moet het wel aansluiten bij een bredere cultuuropvatting van essentiële levenskwesties. Doet het christendom dat?

Het is onder bijbelvorsers algemeen bekend dat Paulus, de grondlegger van het christendom zoals wij dat kennen, niet veel ophad met vrouwen. Of daar nu wel of niet een homoseksuele geaardheid aan ten grondslag ligt, zoals sommigen beweren, doet niet zoveel ter zake. Paulus’ opvatting over vrouwen blijkt uit zijn nagelaten geschriften duidelijk genoeg. Maria Magdalena, een trouwe volgelinge en naaste gezel van Jezus en misschien wel zijn levenspartner, werd afgeschilderd als een hoer; Eva als een slet. Alleen de moeder van Jezus bleef buiten schot. (de heel oosterse opvatting, nog altijd merkbaar in mediterrane culturen, dat je nooit iemands moeder mag beledigen).Vrouwen zijn volgens Paulus en volgens zijn latere kerk, zwak en zinnelijk, onbetrouwbaar, een bron van verleiding voor de man die niet sterk in zijn schoenen staat, kortom een gevaar voor het apostolaat. Dat apostolaat (dwz de geloofsverkondiging) moest dus uitsluitend door mannen ten uitvoer worden gebracht. De gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen in de antieke wereld, die ons uit talloze geschriften uit een veelheid van antieke culturen is overgeleverd, werd met religieuze arrogantie onderuit gehaald en welbewust, stap voor stap vernietigd. Ondanks de emancipatie van onze dagen is dat in de katholieke kerk nog steeds de heersende opvatting. Voor vrouwen was hooguit een dienende, ondergeschikte rol weggelegd. Bijvoorbeeld in de middeleeuwse kloosters, in ziekenzorg, liefdadigheid en bedéling. En als moeders.

 

In de kloosters moest men zich afwenden van het leven en formeel afstand doen van eigen bezittingen (gelofte van armoe), een eigen mening (gehoorzaamheid), alsmede van de seksualiteit (gelofte van kuisheid). Ook wereldlijke priesters moesten deze zaken ontkennen, negeren, verdringen. Men kan zich afvragen hoeveel schade dit heeft aangericht. Lopen daarom ook de kloosters en de seminaria (priester-opleidingen) leeg? Ik ben geneigd die vraag met ja te beantwoorden. Zelfverloochening in die mate is, en was altijd, een bijna onmogelijk offer. En het realisme van onze dagen erkent dat ook. Men dient de mensheid niet, door zich van haar af te wenden. Men kan de eigen natuurlijke neigingen en het eigen lichaam niet zo indringend en langdurig ontkennen. Maar met name de katholieke kerk houdt daaraan nog altijd vast. Met alle gruwelijke gevolgen van misbruik van kinderen door geestelijken, die pas in onze tijd boven water komen.

 

Emancipatie van vrouwen is geen populair onderwerp bij de kerk. Die houdt strak vast aan de ondergeschikte rol van de vrouw. Geen wonder dat hoog opgeleide vrouwen (én hun mannen, én dus ook hun kinderen) zich van een dergelijke achterhaalde leer afwenden. Want: als de leer op één punt zo duidelijk faalt terwijl ze onfeilbaarheid pretendeert, op welke punten dan nog meer? Dit is een uitnodiging tot scepsis. En één stap verder ligt het ongeloof.

 

Anti-conceptie is een tweede punt van scepsis. Een kerk die voorbehoedmiddelen verbiedt omdat er dan minder zieltjes geboren worden voor de kerk, en die tegelijk pretendeert op te komen voor de armen en verdrukten? Die dus liever Aids ziet voortwoekeren en hongersnoden door overbevolking ziet ontstaan, dan eens de hand in eigen boezem (=geloofsleerstellingen) te steken? Hoe sociaal-bewogen, hoe christelijk is zo’n kerk, hoe geloofwaardig als moreel houvast?

 

  1. Zieltjes winnen in de context van die tijd en nu

Een nieuwe godsdienst wil zo snel mogelijk groeien, want afgezien van de overtuiging dat dit de enige weg is naar een goed aards leven en daarna naar de hemel, is het aantal volgelingen bijna een legitimatie in zichzelf. (Als zovelen er in geloven dan moet het haast wel zo zijn). In de haast om zichzelf te bewijzen is er een hoop misgegaan met de zuiverheid van de leer, al sinds Paulus zelf. Dat is de zendingsdrang, bezien vanuit het prille ontstaan.          

Waarom sloeg het christendom zo aan, kan men zich afvragen. Een van de redenen was dat het een hemel en een leven na dit aardse leven beloofde. Dat element, de heilsleer, hadden lang niet alle godsdiensten van die tijd. Het bood hoop! Een ander belangrijk element was dat het GRATIS was. Andere godsdiensten eisten kostbare offerandes, die arme mensen niet konden opbrengen (en in die tijd waren 99 van de 100 mensen arm, straatarm!) Het enige vereiste was dat men eerlijk voor zijn geloof moest uitkomen (de openlijke geloofsbelijdenis) en dat men geen andere goden zou aanbidden (er is maar één god!). Met name deze twee elementen (heilsleer en vrije toegankelijkheid) zorgden voor een snelle verbreiding van het christendom. De details van de geloofsleer waren in die begintijd nog niet uitgekristalliseerd (het eerste concilie moest nog worden gehouden en Augustinus was nog niet geboren), en dat waren maar details…

 

Na de val van het Romeinse rijk brak de tijd van de Middeleeuwen aan. Vrijwel niemand kon lezen en schrijven, en de kerk kon groeien, mede door de ongeletterdheid van de gelovigen. In de uitleg van de leer en van straffen bij overtreding van regels, waren de priesters almachtig. Omdat iedereen bij de kerk hoorde (al was het maar om sociale uitsluiting te voorkomen) was er ook geen ontsnappen aan. De mensen leefden in onwetendheid en angst. Zeker omdat de kerk meende te weten dat men in een eindtijd leefde. De voorspellingen in het boek Daniel leken er op te wijzen dat na een tijdperk van 1000 jaar het aardse leven verwoest zou worden. Wilde je in de hemel komen als het Laatste Oordeel zou plaatsvinden dan moest je je daarop voorbereiden door een voorbeeldig leven…

 

Pas bij het grote schisma, en later opnieuw bij de Reformatie, werden de eerste barsten zichtbaar. Er bleek opeens een andere uitleg van de geloofsleer mogelijk!!! Ongekend. Maar ook de nieuwe dogma’s bleken streng, en bleven dreigen met hel en verdoemenis. Toch was hier iets gebeurd waarvan het momentum pas eeuwen later zichtbaar zou worden. De woorden van een priester of dominee bleken niet langer alleenzaligmakende eeuwigheidswaarde te hebben. Elke geloofsprediker zou een fout kunnen maken … Er was voor het eerst sinds het ontstaan van het christendom twijfel gezaaid.

 

In de twintigste eeuw, vooral in de tweede helft ervan, lopen opeens de christelijke kerken leeg, althans in de westerse wereld. Mensen gaan niet meer naar de kerk, leven niet meer volgens de strakke leefregels die het geloof zo dwingend voorschrijft, laten zich als lidmaat van dat geloof uitschrijven of worden papieren lidmaat.

Gebeurt dat ook bij de andere wereldgodsdiensten? Nee, integendeel. Het Islamitisch fundamentalisme (hoe destructief ook voor het christelijke westen, in zijn gewelddadigheid) wordt in eigen kring met groot enthousiasme begroet, moslims over de hele wereld manifesteren zich strijdbaarder dan ooit. In oosterse landen verliezen Boeddisme en Hinduïsme geen aanhangers. Westerlingen die zich van het christendom afkeren, zoeken bij deze richtingen hun heil, tijdelijk of permanent. Het Jodendom is eveneens, mede als gevolg van de Holocaust, strijdbaarder dan tevoren. Het groeit misschien niet spectaculair (dat wil zeggen sneller dan de bevolkingsgroei in dat geloofssegment) maar het verliest ook geen aanhang.

 

Waarom verliest het christendom dan wel terrein? Heeft dat iets te maken met het mondiger worden van de bevolking? Met het stijgen van het opleidingsniveau, met het zelf kunnen lezen van de bijbel en het zelf kritisch leren nadenken over allerlei zaken, inclusief de geloofsleer? Met het groeiende inzicht dat de geloofsleer niets dan strakke regels en verwarrende exegese te bieden heeft, maar geen duidelijkheid geeft op juist die punten waar een geloofsleer die wel zou moeten geven?

Ik denk dat de combinatie van een zwakke, in zichzelf verwarde geloofsleer en een systeem van regels dat niet meer van hier en nu is, de mensen begint tegen te staan, vanuit een groeiend vertrouwen in eigen kritisch denkvermogen. Ze laten de bijbehorende leefregel los zodra een vermindering van de sociale controle dat toestaat. Dit is nu precies wat er vanaf het midden van de 20e eeuw ook is gebeurd. Veel mensen gaan god, en hun eigen heil, wel elders zoeken. In een andere geloofsrichting, of in een leven zonder religieuze plichtplegingen. En met het woord plichtplegingen is de uitholling van dat ooit zo fanatiek beleden christendom wel aardig gekenschetst.

 

Natuurlijk staat dat los van de oprechte religiositeit die veel mensen hebben of nastreven. De vraag is alleen of ze daar dat christendom, die specifieke geloofspraktijk, voor nodig hebben.

In Afrika en Latijns-Amerika bloeien de christelijke kerken nog. Maar de Afrikaanse kerken hebben veel eigen elementen in hun christelijk geloof geïncorporeerd, waardoor het vitaal en levensvatbaar bleef. Men spreekt al van Afrikaans christendom. Hetzelfde gebeurt mutatis mutandis in Amerika, waar echtscheiding zo volkomen is geaccepteerd dat de RK kerk zich niet kan permitteren om gescheidenen en hertrouwden buiten de kerk te stellen. Er zou niet veel overblijven! In Latijns-Amerika en in Azië zijn de mensen dikwijls ongeletterd en arm, zoals in Middeleeuws Europa. Hoe lang bloeit het christendom daar nog, voordat er Europese leegloop gaat plaatsvinden?

 

  1. De kernvraag is nu: Kan er een religieus reveil in het westerse christendom optreden, een herwaardering, een hernieuwd elan?

Ik denk van niet. Daarvoor is het christendom als geloofsleer te zwak. Kerken blijven steeds verder leeglopen. En het komt nooit weer goed. Dat is mijn stellige overtuiging. Ik zeg dat niet met een triomfaal gevoel. Integendeel. Ook ik ben grootgebracht met de leer van christus als leidraad. Het christelijk geloof is me lang dierbaar geweest. Het hierboven gestelde is het resultaat van jarenlang zoeken, twijfelen, hopen, lezen. Het mag misschien vreemd klinken, maar ik zou hopen dat er iemand was die mijn argumenten allemaal kon ontzenuwen, die me kon overtuigen van mijn ongelijk. Want het gaat niet om gelijk hebben. Ook niet om gelijk krijgen. Het gaat om het beantwoorden van een levensvraag.

 

  1. Waar in de bijbel worden heiligen genoemd? Waar wordt over het celibaat gesproken? Waar in de bijbel worden kloosters aanbevolen, of zelfs maar genoemd, als ideale plekken voor geestelijke rijping? Waar staat dat brood en wijn DAADWERKELIJK tot lichaam en bloed worden? De symboliek van de handeling is door de kerk tot een afgedwongen geloof in de werkelijke transitie gemaakt. Zoals zoveel symboliek. De kerk, en dan vooral de kerk van Rome, heeft allerlei geloofsregels en leefregels en geloofselementen ingevoerd, toegevoegd, opgelegd. Maar het staat nergens in het heilige boek dat de bron van dat geloof is.
  2. Samenvattend, het christendom is als geloofsleer zo geselecteerd, gemanipuleerd, zo verward, zo’n onbegrijpelijke en tegen de logica indruisende serie gedachteconstructies, dat een goed opgeleide jongere die kritisch heeft leren nadenken, er geen chocola van kan maken. Het is een mengsel van op twijfelachtige gronden geselecteerde geschriften, van leenbegrippen, verhaspelingen en misvattingen, en als zodanig steeds minder geschikt om het vertrouwen te creëren dat noodzakelijkerwijs vooraf gaat aan geloven. Wie kan zijn vertrouwen stellen in een geloofsleer die zo onsamenhangend, anti-logisch en verwarrend is?